Focke Wulf FW190 WNr.6795 te Veurne

Tijdens de lente van 1943 werd boven de kustprovincies van België, Nederland en Frankrijk keihard gestreden om het luchtoverwicht. Sinds een half jaar hadden Spitfires en Typhoons van de Royal Air Force ook de steun van de Amerikaanse Thunderbolts[1]. Een van de meest in het oog springende eenheden was de 56th Fighter Group, die vanaf begin april 1943 operationeel was vanop Horsham St. Faith. Deze stond onder het bevel van Colonel Hubert “Hub” Zemke.

Boven Vlaanderen en Noord-Frankrijk domineerde het Jagdgeschwader 26 “Schlageter” het luchtruim met haar Focke Wulf 190’s. Het waren uitermate goede jachtmachines die evenzeer hun liefhebbers kenden als de Messerschmitt Bf 109. Maar de druk van de geallieerden op JG 26 werd alsmaar groter, en begin mei 1943 werd te Vitry-en-Artois de 10.Staffel van het Jagdgeschwader 54 « Grunherz »[2] opgericht in de schoot van de II. Gruppe van het Jagdgeschwader 26. Hauptmann Rudolf Leuschel kreeg het bevel over deze nieuwe Staffel, die uitgerust werd met Focke-Wulf FW 190 A-4’s.

Het duurde niet lang vooraleer beide “nieuwe” eenheden, de 56 FG en de 10./JG 54, met elkaar geconfronteerd werden.

Tijdens de ochtend van 13 juni 1943 voerde de 56th Fighter Group een sweep uit boven Gravelines, Bailleuil, Aalter en Knokke. Ook dit keer werd de groep geleid door Colonel Hubert Zemke, en het is dan ook de moeite waard om even bij deze figuur, en zijn eenheid stil te staan.

“Hub” Zemke werd geboren te Missoula, Montana in 1914, als zoon van Duitse ouders, die in het begin van deze eeuw hun heimat verlaten hadden. Thuis werd Duits gesproken, en de Eerste Wereldoorlog zorgde voor spanningen tussen de dorpsgemeenschap en de familie Zemke. Maar Hubert groeide op tot een stevig gebouwde jongeman, die algauw furore maakte in het boksen. Voor een handvol dollars kampte hij in saloons en het was een sportjournalist die hem de bijnaam “The Hub” gaf. Het leverde hem ook een plaats in het sportteam van de universiteit van zijn staat. Ondertussen studeerde hij voor een diploma houtvesterij. In 1936 besloot de jonge Hubert een pilotenopleiding te volgen bij de luchtstrijdkrachten. Het duurde niet lang of Zemke gaf blijk een uitstekend vliegenier te zijn. Bij het uitbreken van de oorlog was hij een specialist op de Curtiss P-40 Tomahawk, op dat moment de beste Amerikaanse jager. De RAF wenste dit type aan te kopen en Hub werd overzee gestuurd om deze machine aan te prijzen. Kort daarna werd het contract getekend.  Maar ondertussen had North American reeds haar product, de Mustang, aangeboden, wiens prestaties veel hoger lagen dan die van de Tomahawk. Uiteindelijk bood de Duitse invasie in de USSR een oplossing: de Britten wensten de Sovjets te steunen door hen vliegtuigen te leveren. En Hub Zemke werd naar de USSR gestuurd om daar de Tomahawks in te vliegen.

Intussen waren de Amerikanen begonnen met het vormen van nieuwe eenheden. Een daarvan was de 56th Fighter Group, die in januari 1941 te Savannah, Georgia opgericht werd. Na de aanval op Pearl Harbour (7 december 1941) werd de 56th ingezet ter verdediging van New York. In juni 1942 werd evenwel overgeschakeld op het nieuwe toestel dat de Republic-fabrieken gebouwd hadden : de P-47 Thunderbolt. De intussen tot kolonel bevorderde Zemke kreeg in september 1942 het bevel over deze eenheid. In december van dat jaar werden Zemke en zijn mannen met de Queen Elisabeth naar Groot-Brittannië verscheept, waar ze in januari 1943 arriveerden. Vier maanden lang werd intensief geoefend op de Britse basis Kings Cliffe, om in april op Horsham St. Faith gestationeerd te worden. Ze vlogen hun eerste missie op 13 april, maar het zou tot juni duren vooraleer een eerste overwinning behaald werd. Op 11 juni 1943 scoorde zijn Group een eerste maal. Twee dagen later leidde Zemke de 56 FG weer het West-Vlaamse binnenland in. 

Kort nadat ze de Noord-Franse kust gekruist hadden, bemerkten ze onder zich een formatie vliegtuigen die uit de tegenovergestelde richting kwam, evenwel zowat 5000 voet beneden hen. Zemke dook met de eerste sectie van 61 Squadron vanop 27 000 voet naar een sectie van vier Focke Wulfs (waarschijnlijk een kette van de 10./JG 54)  die boven en achter de rest van de Duitse formatie hing. Zemke dook vanuit een dunne laag cirruswolken naar het viertal. Hij rapporteerde later :

“Toen ik de laatste van de vier vijandelijke toestellen langs achter benaderde, bemerkte ik dat het laatste vliegtuig witte strepen had rond de staart. Dit deed me even twijfelen, even dacht ik dat het wel eens P-47’s zouden kunnen geweest zijn die uit Frankrijk kwamen. Maar misschien was het dat moment van twijfel dat me geholpen heeft, want intussen bevond ik me op zo’n 200 à 150 meter. En dan twijfelde ik niet meer. Dat toestel neerschieten was slechts een kwestie van de punt van mijn vizier op de romp te richten en de trekker over te halen. Een seconde na het salvo sloeg het vuur in de romp en stukken van de rechtervleugel braken af. Onmiddellijk trok ik naar rechts, waardoor ik nu het toestel N° 3 van de formatie voor me kreeg.

Om een of andere reden was deze machine aan het “weven”, waardoor ik met deflectie moest schieten. Hierin overdreef ik een beetje, en ik bemerkte inslagen op het uiteinde van de rechtervleugel. Het toestel helde naar rechts, ging naar omlaag, en hierdoor kwam ik zo achter toestel N° 2 te vliegen, dat in mijn vizier zat. Het kon geen betere prooi zijn. Ik haalde opnieuw de trekker over waarna dit vliegtuig explodeerde met achter zich een lange sliert rook en vuur…

Ik claim twee FW 190’s vernietigd te hebben, en één FW 190 beschadigd.”

Die 13de juni 1943 besefte hij evenwel dat hij op dat moment nog veel te leren had. In hetzelfde gevecht claimde Lieutenant Robert S. Johnson, die in hetzelfde 61st Squadron vloog, nog een Focke Wulf. Deze Amerikaan uit Oklahoma had evenwel zijn flight verlaten. Ook hij was er op uit om een eerste overwinning te behalen. In een interview vertelde hij :

“Op 13 juni , wist ik als één van de eersten van mijn eenheid een toestel neer te schieten, maar ik had alle regels en reglementen aan mijn laars gelapt om die overwinning te behalen. Ik moest bovenaan vliegen om onze formatie langs boven te beschermen, maar ik scheerde voorbij  Colonel Hubert Zemke om zo de leider van die formatie van acht Focke Wulfs neer te schieten. Had ik wat meer ervaring gehad was ik zeker in staat geweest er nog twee naar omlaag te halen. Ik landde later dan de anderen op het vliegveld omdat ik naar meer vijandelijke toestellen gezocht had, en na mijn aankomst kreeg ik er flink van langs van de leiders van het Squadron en de Group. Ze feliciteerden me voor mijn “kill”, daarna kreeg ik de reprimande. Zij hadden gelijk en ik was verkeerd.[3]

In zijn biografie Zemke’s Wolf pack [4](Zemkes Wolvenhorde) gaf de leider evenwel toe dat ook hij in dit gevecht fouten begaan had. Hij had immers enkel zijn flight[5] ingezet om de Focke Wulfs aan te vallen, de twee andere Squadrons waren gedisciplineerd maar werkloos blijven rondcirkelen. Zemke besefte na dit gevecht dat hij voortaan al zijn squadron commanders de vrijheid moest geven om in actie te treden mochten zich nog zo’n gelegenheden voordoen. Die junidag vloog boven West-Vlaanderen wat het kruim zou worden van de Amerikaanse jachtvliegerij. Zemke behaalde in totaal 19 ½ overwinningen; hij werd krijgsgevangen genomen in 1944. Hij wordt terecht beschouwd als de één van de briljantste leiders van een jachtgroep uit de 2de Wereldoorlog.

Robert S. Johnson behaalde 27 victories.

Op 13 juni eiste de 56 Fighter Group dus drie overwinningen op : twee voor Zemke en één voor Johnson. Toch verloor de 10./JG 54 slechts twee toestellen.

Een van de slachtoffers was Oberfeldwebel Karl-Heinz Bächer. Hij vloog met de Focke Wulf A-4 met het Werknummer 2415 en rompcode Witte 15. Een Duits rapport vertelt ons wat met hem gebeurde :

“Patrouillevlucht op 4050 meter hoogte – Verrassingsaanval vanuit de hoogte door Britse jagers van het type Spitfire. Tijdens het daaropvolgende luchtgevecht beschoten door twee Spits, en raakte gewond. Machine ging ongecontroleerd steil naar beneden, maar kreeg ze weer onder controle, maar stortte daarna weer in de diepte. Oberfeldwebel Bächer kon vervolgens het vliegtuig niet meer besturen, toen zijn toestel zwaar begon te slingeren steeg hij tot op ongeveer 2000 meter hoogte en verliet zijn toestel met zijn valscherm. Daarbij liep hij een ontwrichting aan de linkerschouder op. Later volgden  verstuikingen en schaafwonden bij de landing. Aan het valscherm verder gesleurd door de wind.”

 Dit rapport geeft een vrij concreet beeld van het treffen en doet ons veronderstellen dat Bächer het tweede slachtoffer was van Zemke en tevens onder vuur genomen werd door Johnson. Zemkes eerste overwinning kan enkel deze van Obergefreiter Heinrich Zenker zijn (FW 190 A-4, « Weisse 4 », Werknummer 6795), die de verrassingsaanval niet overleefde :

“Bij de verrassingsaanval vanuit de hoogte kreeg Obergefreiter Zenker een voltreffer te verwerken. Zijn machine stortte loodrecht naar omlaag en ontplofte bij de impact. Geen valschermsprong gezien.”

Het beeld wordt vervolledigd door de ooggetuigen op de grond. De jager van Heinrich Zenker stortte te pletter in een perceel langs de Brikkerijstraat in Veurne, vlakbij de wijk Allonshoek. Michel Deburchgraeve, toen 15 jaar oud, schuilde achter een vlakenmijt op een twintigtal meter van de plaats en kreeg een pak opspattende aarde van de inslagkrater over zich. Gustaaf Vandenberghe, toen 13 jaar oud, stond een vijftigtal meter verderop te spelen met zijn katapult. De linkervleugel van het vliegtuig viel in de weide aan de overkant.

Meteen na het neerstorten was de bezetter ter plaatse - het inslagpunt lag immers aan de rand van de stad Veurne. Op 18 juni 1943, vijf dagen na de feiten, rapporteerde men :

«Er werden slechts enkele delen van de machine gevonden. Uit de vorm van de krater kan men afleiden dat het lichaam van Zenker volledig verbrand is. De begrafenis is slechts symbolisch mogelijk. De familieleden werden door de Staffelführer, Oberleutnant Leuschel, via de NSDAP van de woonplaats, op de hoogte gebracht.»

In de buurt wordt nog steeds verteld dat enkele dagen na de crash een oudere man in uniform urenlang aan de krater stond te schreien, alsof de man het graf van zijn zoon kwam opzoeken. Er zou ook nog een plechtigheid plaatsgevonden hebben.

De krater werd later opgevuld met steengruis van de nabijgelegen steenbakkerij, en zo werd het drama haast helemaal onder de vergetelheid bedolven.

De berging van 8 november 1998

BAHA-lid Erwin Vanden Broecke traceerde reeds in 1996 de juiste crashlocatie met de hulp van ooggetuigen en een metaaldetector. Een precieze detectie was evenwel onmogelijk daar de grond sterk verontreinigd is door metaal.

Na de berichtgeving op West-Vlaamse tv-zenders over de BAHA-berging van een Mosquito bij Vladslo in augustus 1998 contacteerde Veurnenaar Johan Duyck een ander BAHA-lid, Dirk Decuypere. Deze vergeleek zijn gegevens met deze uit het boek « Duel boven België »[6] en contacteerde onze vereniging. Na een gesprek met Erwin Vanden Broecke waren de meningen over de opportuniteit van een berging verdeeld. Op dat moment was het hen echter niet bekend dat Heinrich Zenker vermist was. Johan Duyck beweerde evenwel dat het lichaam niet geborgen was. De BAHA-leden meenden echter dat er toch wel iets gevonden moet zijn geweest van het lijk van Zenker en dat hij vooralsnog een graf had. Toch werd besloten een poging te ondernemen het vliegtuig te bergen en hierdoor uitsluitsel te geven over het lot van de piloot.

Daar de crashlocatie zich nu op een braakliggend terrein van de Veurnse Suikerfabriek bevindt, verzocht Dirk om schriftelijke toestemming tot berging aan de directeur, de heer Etienne Lefevere. Deze laatste verschafte deze probleemloos.

De datum voor de berging werd uiteindelijk vastgelegd op zondag 8 november 1998.

De week voor de berging trokken we het hierboven vermelde rapport na omtrent de dood van Heinrich Zenker. Een grondige nalezing en interpretatie versterkte het vermoeden dat de piloot vermist kon zijn. Dit werd bevestigd na een telefoongesprek met de bewaarder van de Duitse oorlogsbegraafplaats te Lommel : er was daar geen graf van HeinrichZenker. Dirk probeerde hetzelfde met een bezoek aan de Duitse begraafplaats te Bourdon (Frankrijk) en bekwam hetzelfde resultaat. Die week werd besloten de berging helemaal anders aan te pakken. Men zou in de eerste plaats niet meer op zoek gaan naar een vliegtuigwrak, maar naar een piloot. Erwin nam contact op met de heer Adolf Piedfort, Consul van de Duitse Bond voor Oorlogsgraven. De heer Piedfort had de BAHA-bergingsploeg via de media aan het werk gezien tijdens de berging van de Halifax LW682 te Schendelbeke in september 1997, en stelde zijn vertrouwen in het team. Hij zou tevens de rijkswachtbrigade van Veurne verwittigen en gaf ons als instructie dat bij de eventuele vondst van stoffelijke resten de rijkswacht moest verwittigd worden.

Het bergingsteam verzamelde achter het Veurnse Bakkerijmuseum. Vooreerst werd een korte briefing gehouden waarin de leden van het bergingsteam gewezen werd op regels inzake veiligheid binnen de groep (het werken met zware graafmachines) en respect jegens het slachtoffer.Omstreeks 8.15u. was het team ter plekke. Tegen dan was er reeds een kleine sleuf gegraven op aanwijzing van de aanwezige ooggetuigen, evenwel zonder resultaat.

Het braakliggend terrein is de voorbije decennia zwaar vervuild door steengruis van de nabije steenbakkerij. De bodem was echter begroeid met wild en hoog gras. Door de hevige neerslag van de voorbije weken was een gedeelte van het terrein vrij zompig. Bij het graven van een eerste sleuf stroomde de put erg snel vol regenwater.

De ondergrond bestaat uit een laag klei (2/3) met zand. Op zowat vier meter diepte treft men een zandlaag aan. Tijdens de berging zou blijken dat de ondergrond op dat moment vrij droog was. Het was deze structuur van de grond die jarenlang het raadsel omtrent Heinrich Zenker vasthield.

Erwin liet nog een tweede laag grond afschrapen, maar ook hier werden geen bodemverkleuringen waargenomen.

Dany Saey ging met zijn detector over het perceel en ontdekte een plaats waar op vrij grote diepte non-ferro metalen konden zitten. Nadat hier de bodembedekking werd afgeschraapt werden de sporen van een krater gevonden. Op een diepte van een meter werden de eerste kleinere stukken aluminium aangetroffen. Op dat moment was het team ervan overtuigd de exacte locatie gevonden te hebben. Laag voor laag werd verder afgegraven. Op een diepte van twee meter werd de as van een hoofdwiel gevonden, even later de vork van het achterwiel. Naarmate men dieper ging, trof men meer en grotere stukken aan, waaronder grote gedeelten van de staart en zuurstofflessen, de gepantserde rug van de zetel. Het team werkte ononderbroken verder aan het recupereren en sorteren van brokstukken.

Het was duidelijk dat welhaast de volledige sectie achter de stuurzetel gevonden was.

Van de motor werden echter slechts enkele cilinders gevonden. Het motorblok en de cockpit bleven onvindbaar. Op een diepte van zowat zeven meter leek het alsof de bodem van de krater bereikt was. Het was op dat moment erg hard beginnen regenen, en de bodem van de krater vulde zich met een plas water. Dit water raakte felgroen gekleurd. Aanvankelijk werd gedacht dat dit vliegtuigbenzine was, later zou blijken dat het de kleurtabletten waren die bij de Seenot-uitrusting hoorden. Het was een aanwijzing dat de motor, en mogelijks de piloot, zich niet onderaan, doch in de wand van de krater moest bevinden. Er werd besloten een zijde van de krater verder uit te graven. Meteen kwamen meerdere stukken van de motor tevoorschijn. Toen de krater zo’n vijf meter verbreed was, kon de motor vrijgegraven worden. Een inspectie ter plekke wees evenwel op de aanwezigheid van stoffelijke resten.

Daar het bergen van een lichaam in de krater te veel risico’s inhield voor het team, werd besloten de vrijgemaakte sectie naar boven te scheppen. Een vluchtige inspectie van de inhoud van de kraanbak bevestigde het vermoeden van stoffelijke resten. Meteen werd de graafmachine stilgelegd en werd iedereen verzocht een afstand te bewaren. Rondom de kraanbak werd een scherm opgezet. Samen met een lid van het politiekorps van Vlamertinge (die evenwel fungeerde als vrijwilliger),  besloten we de inhoud aan een nader onderzoek te onderwerpen.

Intussen was de rijkswachtbrigade van Veurne verwittigd. Deze maakte een verslag op. Even later arriveerde een ambulance van het brandweerkorps. De stoffelijke resten werden in een lijkwade gelegd en weggebracht naar een Veurnse begrafenisondernemer.

Wat rond het lichaam gevonden werd, werd opzij gelegd om later aan een grondig onderzoek te onderwerpen. Alles werd in cellofaan gewikkeld om uitdroging tegen te gaan. De mogelijkheid van schimmelvorming liet echter niet toe het onderzoek lang uit te stellen. Vooreerst moest de juiste accommodatie gevonden worden.

Het onderzoek startte woensdagavond 11 november in de hangar van Paul Callebaut te Erembodegem. Het gaf ons een perfect beeld van wat een Luftwaffe-jager ’s zomers droeg.

De piloot droeg een rugparachute (Ruckenfallschirm) met metalen wand. Het valscherm werd geopend en bleek nog intact te zijn. De zwemvest is van het type Schwimmveste model 10-30 B-1. Ook deze is vrij intact.Voor overleving op zee droeg de piloot een Einmannschlauchboot mit Packhülle, een éénmansrubberboot die eenmaal op zee met perslucht opgeblazen werd. De vliegkap was van het type LKpN101 « Netzkopfhaube », het type dat ‘s zomers gedragen werd, met daarbij de hoofdtelefoon en keelmicrofoon.

De kledij bestond uit een lichtbruin « Kanaal »-vliegvest, een modern ogende jack met Luftwaffe-adelaar op de rechterborst. Daarbij hoorde de donkerblauwe gevoerde broek en bretels, waaronder een hemd werd gedragen. Het was tijdens het schoonmaken van de broek dat een medaillon gevonden werd. Langs de ene zijde staat het opschrift « Souvenir de Paris », met de Eiffeltoren, op de keerzijde « Andenken an Paris », met de Arc de Triomphe. En in zijn jaszak vonden we drie munten : een pfennig, en Franse munt uit 1940, met de woorden “Egalité, fraternité, …”. De andere munt was slechts enkele jaren ouder, maar was geslagen onder de Duitse bezetting, met enkele Nieuwe-Ordewoorden : “Travail, …”

Vervolgens werden de documenten onderzocht. We hoopten immers hiermee de identificatie te kunnen bevestigen. Dit onderzoek gebeurde in samenspraak met de consul van de Duitse gravendienst, de heer Adolf Piedfort. De documenten bestonden uit een lederen pochette, bedekt met mica, met daarin een lichtgevend kaartje van Noord-Frankrijk, Zuid-Engeland en Vlaanderen. Dit alles is in planquadraten ingedeeld.

Het overige document was het Soldbuch (soldatenboekje). De bladzijden werden van elkaar gehaald, voorzichtig schoongemaakt en te drogen gelegd op een temperatuur die enkele graden hoger was dan buiten. Door een langzaam drogingsproces werd getracht eventuele schade te beperken. Het kaft van het Soldbuch is sterk beschadigd en verweerd, de binnenbladzijden zijn evenwel intact. De aantekeningen met pen zijn opgelost door de vochtigheid, die met potlood en typmachine zijn goed tot zeer goed leesbaar. Op de binnenkant van het Soldbuch is een pasfoto van de drager. De foto is sterk verkleurd, doch men herkent zeer duidelijk de gelaatstrekken onder de ogen.  Op een getypt document van een legerarts wordt de naam Heinrich Zenker vermeld. Ook de piloot zijn handtekening met potlood komt meerdere malen voor.

In het Soldbuch bevonden zich nog losse documenten : een krantenknipsel met de foto van een Leutnant, en een bruine, ongeopende enveloppe met daarin een brief. De poststempel is nog zeer duidelijk, maar ook hier is de inkt van een vulpen opgelost. Op één van de vellen is nog net een datum en plaats – Zittau – te lezen.  En de aanspreking : “Mein lieber Heinrich”. De onfortuinlijke piloot had nog net voor het opstijgen een brief gekregen uit zijn geboortestad. Tijd om hem te lezen was er niet, vluchtig stopte hij deze in zijn vliegerjack. Wij zouden hem openen, maar het lot besliste dat de liefdevolle woorden voor eenieders ogen verdwenen waren.

Het soldatenboekje verschafte nadere gegevens omtrent de drager. Heinrich Zenker  werd op 15 december 1922 te Zittau (Sachsen) geboren, in een grensstadje bij het drielandenpunt Tsjechië - Polen - Duitsland. Mogelijks overleed zijn vader en hertrouwde zijn moeder, Erika Hassler, met Gerhard Sturm. Het gezin woonde in de Kasernenstrasse 73I te Zittau. Gerhard Sturm was tijdens de oorlog Heeresbaumeister. Hij, zijn stiefvader, kan de oudere man in uniform geweest zijn die urenlang bij de krater gestaan had. 

Zenkers geboortestad Zittau kwam na de oorlog onder de communistische dictatuur te staan, waarin – nog meer dan in West-Duitsland – de herinneringen aan de oorlog verdrongen werden. Tijdens de week van 11 november contacteerden we alle Zenkers en Sturms -een tiental - , woonachtig te Zittau, wiens telefoonnummer bekend is bij de dienst internationale inlichtingen van Belgacom. Er bleek geen enkele Zenker kennis te hebben van Heinrich.

Slechts Frau Gertrud Sturm verklaarde de schoonzus te zijn van Gerhard Sturm, de stiefvader van Heinrich Zenker. Haar echtgenoot Heinz, de broer van Gerhard, is reeds overleden. Er zijn geen andere gezinsleden meer in leven. Heinrich Zenker heeft geen familie meer.

Intussen werden in Duitsland de nodige formaliteiten vervuld om Heinrich Zenker van de lijst der vermisten te schrappen. Er werd besloten om hem bij te zetten bij zijn meer dan 39.000 wapenbroeders op de Duitse oorlogsbegraafplaats te Lommel. Dankzij de inzet van mensen als Adolf Piedfort en Prof. Erik Claeys werd besloten deze plechtigheid een apart cachet te geven. Alles zou gebeuren in mineur : geen blaaskapel, geen ronkende redevoeringen. De piloot werd op 27 februari 1999 opgebaard in de crypte, vooraleer in een geladen stilte door vier Luftwaffesoldaten naar zijn definitieve rustplaats gebracht te worden. Deze gebeurtenis had een heel speciaal karakter omdat het voor de eerste maal in veertig jaar was dat een dergelijke plechtigheid plaatsvond sedert de Duitse Soldatenbegraafplaats in 1959 ingewijd werd.

Van de zijde van de Duitse Gemeinschaft der Jagdflieger E.V., een vereniging die alle voormalige jachtvliegers van de Duitse Luftwaffe verenigt, waren Kol Vl b.d. Willy Göbel, Referent für Geschichte und Tradition, en Anton Weiler, President van de Vereniging, aanwezig.[7] Deze laatste bracht een sobere maar emotioneel geladen boodschap, die de voorbije vijandschap ver oversteeg en de nieuwe waarden voor Europa in het daglicht stelde. Het was een passend woord bij de teraardebestelling van een vliegenier die toen zijn vliegtuig zich op 13 juni 1943 in Veurne in de grond boorde, amper 21 jaar was. In zijn toespraak bracht Weiler tevens hulde aan de inzet en de inspanningen van BAHA, die er toe geleid hadden dat deze bijzondere plechtigheid kon plaatsvinden.

Tot afsluiting van de plechtigheid bracht een klaroenspeler van de Duitse Luftwaffe in een bedrukte stilte het ingetogen “Ich hätt’ einen Kameraden”, de Duitse tegenhanger van het bij ons gebruikelijke ‘Last Post’. Het was een intens doorvoeld moment de klanken van deze afscheidshymne over de uitgestrektheid van de graven te horen weerklinken.

Er werden diverse kransen neergelegd, waaronder één door een oudere dame en heer. Er hing een kaartje aan de kroon : “Vanwege de onbekende familie”. Heinrich Zenker kreeg nog heel even een vader en een moeder.

De motor en de jas van Heinrich Zenker zijn tentoongesteld in de BAHAAT-Collectie van het Museum For Freedom te Knokke Heist. De overige artefacten berusten in de collectie van de Werkgroep Huyghe Decuypere - een aantal ervan is geëxposeerd in het Luchtvaartmuseum te Brussel.

Cynrik De Decker




[1] De North American P-51 Mustang zou pas eind 1943 bij de USAAF ingezet worden

[2] JG 54 “Grünherz” was een eenheid die vooral aan het Oostfront enorme successen boekte

[3] Wolfpack Ace Robert S. Johnson, interview door Colin D. Heaton in Military History, augustus 1996

[4] Zemke’s Wolf Pack – The Story of Hub Zemke and the 56th Fighter Group in the skies over Europe, as told to Roger A. Freeman, Orion, New York, 1989

[5] Zemke leidde zijn Fighter Group als Flight Leader van het 61st Squadron. Laatstgenoemde positie kwam normaal gezien sedert 9 juni 1943 toe aan Captain “Gabby” Gabreski, maar omstandigheden beslisten daar anders over. In de dagen rond 13 juni 1943 zat één van zijn handen in het gips, een euvel dat hem trouwens tot augustus 1943 aan de grond hield. Eens “bevrijd” scoorde hij in dezelfde augustusmaand van 1943 zijn eerste luchtoverwinning. (Brief Col. “Gabby” Gabreski van 10 juli 2000 aan Dirk Decuypere)

[6] C. De Decker & J.L. Roba : Duel boven België, Uitgeverij De Krijger, 1997

[7] Onder de Luftwaffe-veteranen herkenden we o.a. Hugo Broch (JG 54), Günther Rey (JG 54/JG 26), Artur Gärtner (JG 54) en Herbert Thomas (NJG 2)

 

Datum: 
13/06/1943
Serienr. / Rompcode: 
Locatie
Brikkerijstraat
Veurne
be
Type Locatie: 
Incident
Labels: 
Bronnen: 
De Decker Cynrik; Luchtvaartarcheologie in België, De Krijger, Erpe, 1999