WACO CG 4A te Serskamp

Het zweverke van Kadol

Tijdens mijn studententijd trok ik er graag met de fiets op uit, op zoek naar crashplaatsen in de omtrek. Zo belandde ik in het voorjaar van 1989 in Serskamp. Boven het Wetterse vond immers op 12 mei 1940 een hevig luchtgevecht plaats tussen Franse Moranes en Duitse Bf 110’s, welk in het nadeel van de eerstgenoemde beslecht werd. De Morane MS 406 van Adjudant Bassaguet stortte vlakbij de hoeve Kadol neer.

Het duurde niet lang of het gesprek met één van de ooggetuigen ging over naar een ander voorval in september 1944. Vlakbij was immers een “zweverke” geland, en een gedeelte ervan zou nog steeds op het erf van de hoeve Kadol staan. Ik fietste meteen het erf op, maar toen bleek dat de boerderij sinds enige tijd verlaten was. En inderdaad, aan de rand ervan stond een stalen buizenconstructie, vermomd als kolenhok. Ik kroop erin en nam wat foto’s. Het geheel was nog in betrekkelijk goede toestand. Eenmaal thuisgekomen zocht ik meteen naar referentiemateriaal en het bleek dat op de hoeve Kadol de centrale rompsectie stond van een WACO CG-4A. Ook ik begon meteen te dromen van een restauratie. Alleen, ik had noch het geld, noch de plaats en de mogelijkheden om het ding op te halen en ergens onder te brengen.

Met behulp van andere ooggetuigen kon het verhaal enigszins vervolledigd worden.

Tijdens Market Garden, de fameuze luchtlandingsoperatie bij Arnhem, Eindhoven en Nijmegen, werden de manschappen van de Amerikaanse 101st Airborne Division over Vlaanderen naar Geel geleid, vanwaar het keerpunt naar het noorden lag. Ook hier werd het een gecombineerde luchtlanding : valschermspringers werden bijgestaan door “Glider Soldiers” die aangevoerd werden in Amerikaanse WACO CG-4A zweefvliegtuigen. Op deze manier viel de streek rond Eindhoven vrij vlot in Amerikaanse handen.

Die septemberdagen daverde de Vlaamse lucht meer dan eens onder het gebrul van Dakota’s die moeizaam WACO’s voortsleurden. En hier en daar in de formatie liep het grondig fout. De combinaties vielen uit elkaar en de zwevers moesten noodlanden. Dit gebeurde op diverse plaatsen in België. Ook de bewoners rond de “Boskant” te Serskamp zagen eenzelfde tafereel. Onder hen Anna Van Sante, die ons schreef :

“Op die bewuste dag in september ’44, ik was toen 18, waren we aardappels aan het rapen op ons hofland, dat werd gescheiden van het land van de hoeve Kadol door een mooie beek waarover een plank lag.

We zagen het zweefvliegtuigje loskomen van het trekvliegtuig. “Zie daar”, zei ons vader, “dat is er een die denkt dat hij al in Holland is.”

We zagen het landen op zo’n 30 à 50 meter van ons, en kort daarna kwam er een groepje soldaten uit, gebukt, het geweer in aanslag, lopend naar een bosje.

Mijn zus en ik, als jonge veulens daar naartoe, doch de soldaten gaven teken dat we niet naderbij mochten komen. Ons vader riep : “Pas op, die mannen zijn gewapend !”. Maar wij schreeuwden : “Hier Belgium, hier no Germanees !”

Kort daarna kwam al een jeep aangereden met militairen. Eerst werd er nog een jongeman bijgeroepen, de twintigjarige Henri Calle, een boomkwekerszoon uit de Smetledestraat, want die kon Engels praten. De militairen stonden nadien ook naar de landkaart te kijken, samen met de soldaten die uit het bosje teruggekeerd waren.

Kort daarna begon de afbraak. Wij, mijn zus en ik, vroegen aan de plunderaars of dat wel mocht. Ze antwoordden dat het mocht van de militairen, dus ze trokken en sleurden maar, op korte tijd was het mooie vliegtuigje naakt. Wij hebben ook als souvenir  een stukje plastiek van de ruiten, en een stukje groen zeildoek meegenomen.

Alois, de achttienjarige zoon van Kadol, zat schrijlings over een wiel. “Dat is een heel goed voorwiel voor onze driewielkar”, zei hij, terwijl zijn broers om alaam waren om het los te maken.

Onze buren maakten uit de plastiek kruisjes om aan een kettinkje of koordje te hangen. Met wat verf en een klein penseeltje werden er bloemetjes op geschilderd, mooi was dat !”

De volgend ochtend stond een slechts kaal frame op de akker. Boer D’Hooghe sleurde het naar zijn erf op hoeve Kadol en bouwde het om tot kolenhok. 

Bovengrondse berging

In de 80’er jaren verliet de familie D’Hooghe de boerderij en de gebouwen werden in gebruikt genomen door zijn buurman, de tuinaanlegger Emiel Temmerman. Ook hij wist dat op het erf de resten van een vliegtuig stonden. Maar liever dan het meteen bij de schoonmaak van de hoeve naar de schroothoop te verwijzen, liet hij het staan waar het was. En dat was meteen de redding van een uniek reliek van Market Garden.

Bij het samenstellen van ons boek “’40-’45 boven Schelde, Dender en Durme” keerde ik naar Kadol terug en ontmoette ik Emiel Temmerman. De heer Temmerman was erg geïnteresseerd in het hele verhaal en vond het wat jammer dat het frame stond weg te roesten. Na de publicatie van het bovenvermeld werk, presenteerde ik hem een exemplaar. En alzo kwam een mooie ruil tot stand. Het was een geste waarvoor ik alleen veel waardering kan opbrengen, want al die jaren was de heer Temmerman enigszins gehecht geraakt aan dit overblijfsel.

Als “gesettelde” burger beschikte ik nu wél over de mogelijkheden om het frame op te halen en een bescheiden restauratieproces aan te vangen. Paul Callebaut was meteen bereid zijn tractor met grote aanhangwagen, én zijn ruime hangar te Erembodegem ter beschikking te stellen voor het hele project.

Op vrijdag 14 februari 1997 rolde onze vriend aan huis Gunther Verleysen met Pauls tractor de dorpskom van Serskamp in. Even later stonden we op het erf Kadol. Het goot en het was steenkoud. Moeizaam werd het hele frame uitgegraven - de onderkant stond immers een twintig centimeter in de aarde. Tevens werd het provisorische dak afgebroken. Toen het geheel vrijkwam leek het al heel wat meer op de centersectie van een WACO CG-4A, maar tevens leek het hele geval nu heel wat groter. Het was een hele klus voor Gunther en ik om het frame op de wagen te hijsen, maar diezelfde middag stond wat overbleef van de “glider” aan de hangar in Erembodegem.

Na inspectie bleek dat er nog heel wat werk aan de winkel was. Sommige buizen waren finaal weggeroest en zouden vervangen moeten worden. Ook de “voetstukken” waarmee het frame op een houten bodem geschroefd was waren helemaal weggerot omdat zij een halve eeuw in de vochtige aarde gestaan hadden.

We hadden nu de basis van een rompsectie, welke ca. 4 meter meet en een hoogte en breedte van zowat 180 cm heeft. In dit gedeelte werd de vracht van de WACO ondergebracht. Het zou al mooi zijn indien we deze sectie terug in zijn min of meer oorspronkelijke toestand zouden brengen. Hiervoor moeten we wel even bij de bouw en de historiek van dit type stilstaan.

De constructie

Uit militair oogpunt gezien is het erg interessant om militairen vanuit de lucht aan te voeren. Valschermspringers kunnen veel van dergelijke taken aan, maar een zweefvliegtuig heeft het voordeel dat de troepen geconcentreerd bij elkaar komen. Een zweefvliegtuig kan tevens grotere ladingen aanvoeren. Dit gegeven moesten de Belgische soldaten in de ochtend van 10 mei 1940 aan den lijve ondervinden, toen het Fort Eben Emael vrij makkelijk door Falschirmjäger die in DFS-230-zweefvliegtuigen op het dak van het fort landden, ingenomen werd.

Het zweefvliegtuig had meteen zijn nut bewezen als wapen, en diverse landen wilden niet achterblijven.

Op 4 maart 1941 schreef de Amerikaanse regering USAAF specification 1025/2 uit. Elf kleinere vliegtuigfabrieken werden uitgenodigd om een zweeftoestel te bouwen dat twee, acht en vijftien soldaten kon vervoeren.

Nauwelijks een maand later ging de WACO Aircraft Company in Troy, Ohio, met het contract aan de haal. De Weaver Aircraft COmpany startte kort na de Eerste Wereldoorlog met de bouw van sierlijke civiele vliegtuigjes. In het midden van de jaren twintig was WACO zelfs de grootste civiele luchtvaartconstructeur ter wereld. In 1928 voerde “Fearless” Freddie Lund de eerste “outside loop” met een burgertoestel en -piloot, terwijl de WACO-arbeiders trots toekeken. De Weaver Aircraft Company stond bekend voor zijn eenvoudige maar tevens doeltreffende constructies. Deze filosofie werd doorgedreven wanneer de ingenieurs de Amerikaanse order voor de luchtstrijdkrachten ter tafel legden. De constructie moést immers eenvoudig blijven, aangezien een paragraaf in het contract stelde dat de ontwerper bereid moest zijn de bouw van het toestel uit te besteden aan andere firma’s, die niet noodzakelijk in vliegtuigbouw actief waren.

WACO ontwierp de CG-4A (CG stond voor Cargo Glider), welke in juli 1942 in productie ging. Het centrale gedeelte, of de centre section (die we dus op de hoeve Kadol vonden) was een staalbuizen frame, te vergelijken met een kooi zonder vloer of voorzijde. Ook het staart- en neusgedeelte was samengesteld uit aan elkaar gelaste buizen, die dan bekleed werden met canvas. Aan dit centrale gedeelte waren ook de landingswielen en vleugelsteunen bevestigd. Er waren vier deurtjes in de romp, maar de hele neussectie, inclusief de bestuurdersstoelen en instrumenten, kon omhoog geklapt worden. Zo ontstond een gapende opening waarin een jeep, 75mm houwitser met drie soldaten, of dertien volledig uitgeruste soldaten konden ondergebracht worden. De twee piloten, die tevens een basistraining infanterie hadden, brachten het totale aantal manschappen op vijftien.

De vloer of  bodem van de centrale sectie had ook een apart concept. Deze was immers samengesteld uit platen triplex die binnenin als vakwerk (te vergelijken met een gigantische letterkast) aan elkaar gelijmd waren. Bij de bouw van deze houten bodem kwam geen spijker aan te pas. Ook de vleugels (inclusief de hoofdliggers) waren helemaal van aan elkaar gelijmde panelen triplex gebouwd. Het geheel was een staaltje van echt vakmanschap en het deed heel ambachtelijk aan. Eén van de toeleveringsbedrijven was de bekende pianofabriek Steinway & Sons, die de productie van heel wat houten constructie-elementen op zich nam. 

De WACO CG-4A was een groot vliegtuig, met een spanwijdte die te vergelijken is met deze van een DC-3. Het waren doorgaans Dakota’s die deze gliders in de lucht trokken en hen boven het doelgebied loslieten. De bemanning zette dan de landing in en hoopte met behulp van luchtremmen het gevaarte op zo kort mogelijke afstand tot stilstand te brengen. Glider Pilots kregen na hun opleiding eveneens een zilveren wing opgespeld, met daarin de letter “G”. Ze weigerden echter te geloven dat deze voor “Glider” stond, en waren ervan overtuigd dat deze “Guts” (“Lef”) betekende.

De totale productie bedroeg zowat 12 000 stuks.

In actie boven België

De WACO CG-4A werd overal ter wereld ingezet : Sicilië (juli 1943), Birma, Normandië (juni 1944), Zuid-Frankrijk (Operatie Dragoon, augustus 1944),  Nederland (Operatie Market, september 1944), Bastogne (Operatie Repulse, december 1944) en de Rijn te Duitsland (Operatie Varsity, maart 1945). Bij de drie laatstgenoemde operaties speelde ons land een rol. Tijdens Market kwamen zeker vijftig WACO’s in ons land neer.

De Amerikaanse militaire overheid trachtte zoveel mogelijk zwevers te recupereren. De piloten hadden immers als voornaamste taak hun toestel te bewaken - hoewel zij dikwijls ook aan geregelde gevechten deelnamen. Nadat Market afgelopen was werd bij Eindhoven een provisoir vliegveld aangelegd vanwaar de intacte zwevers terug de lucht ingetrokken werden. Deze werden na een grondige revisie opnieuw gebruikt, bv. bij Varsity. Van toestellen die onherroepelijk beschadigd waren trachtte men de instrumenten te bemachtigen. Dit gebeurde ook met genoodlande zweefvliegtuigen. De WACO’s werden doorgaans netjes gedemonteerd en naar een nabijgelegen basis gebracht. Wat dus in Serskamp gebeurde, waar “onze” zwever door de lokale bevolking haast helemaal afgebroken werd, was eerder uitzondering dan regel.

Wie landde bij Kadol ?

Dit brengt ons bij de cruciale vraag welke WACO in Serskamp landde. Gelukkig konden we hiervoor bij Pastoor Gerard Thuring uit Groesbeek terecht, een eminentie wanneer het op Market Garden aankomt. Uit zijn archief diepte hij de volgende gegevens op :

Op 19 september 1944 landde bij Wetteren de F/O James C. Rike van de 436 Troop Carrier Group, 81th Squadron, die die dag opgestegen was van Membury. Hij had een lading “Glidermen” bij zich van de 327 Glider Infantry, 1st Bn. Deze gegevens komen helemaal overeen met de situatie te Serskamp.

Steun voor het restauratieproject

Op een middag stonden vier Nederlanders aan de deur, die “van horen zeggen” vernomen hadden dat in België een omvangrijk stuk WACO stond. Vooral Herman Wijnhoven uit Groesbeek bleek uitermate geïnteresseerd. Herman is sinds jaar en dag verzamelaar van WACO- en Airborne-materiaal en was meteen enthousiast over het project. Hij beweerde ons met het een en het ander te kunnen helpen. Nauwelijks twee weken later stonden we aan zijn deur. Thuis beheert hij zijn Richard Tedeschi-museum, een omvangrijke collectie Airborne-memorabilia, genaamd naar een 82nd AB-veteraan die sinds vele jaren vriend aan huize Wijnhoven is. Aan elk stuk kleeft een verhaal en alles is erg fraai en smaakvol geëxposeerd. Aangezien WACO’s te Groesbeek de troepen van de 82nd AB leverden,  bezit Herman een groot aantal stukken die hij bij de lokale bevolking wist te verzamelen. De fantastische samenwerking met Herman leverde reeds een haast volledig landingsgestel, diverse cockpitonderdelen etc. op, en er zit nog meer in de pijp. Die dag bezochten we samen de velden waar meer dan een halve eeuw geleden de WACO’s verspreid lagen.

In de stal van een landbouwer vond Herman een vrij complete houten bodem, die een halve eeuw als scheidingswand tussen twee koebeesten opgesteld stond en zodoende een vrij merkwaardige patine droeg. Dit stuk werd opgeladen en staat nu onder het frame van Kadol. Intussen is ook het landingsgestel vrijwel compleet en kan binnen afzienbare tijd de bekleding met canvas beginnen.

Maar de meest merkwaardige “vondst” was wel de piloot. Via het Internet wisten we immers Jim C. Rike te contacteren, een op rust gestelde full colonel. Nog diezelfde avond hadden we hem aan de lijn. Jim vertelde hoe hij die septemberdag  boven het Kanaal door weer en wind moest vliegen met zijn glider. Het weer verslechterde zienderogen en hij was genoodzaakt de missie af te breken. Hij herinnerde zich nog levendig hoe hij door de Wetterse bevolking ingehaald werd. Toen hij ’s avond naar zijn zwever terugkeerde – die hij verondersteld was te bewaken – vond hij niets meer terug. Hij had zijn eerste oorlogsmissie niet kunnen afronden.

In maart 1945 was hij weer van de partij. Ditmaal gelukte het hem wel zijn lading naar de Rijn te brengen, weliswaar met een doorzeefde kist en onder hevig spervuur. Jim bleef ook na de oorlog als piloot in de strijdkrachten actief. Voor de zwevers was de rol uitgespeeld. De helikopter kon dergelijke taken veel efficiënter uitvoeren en hij werd dan ook opgeleid als chopper pilot. Hij vloog boven Korea en Vietnam en bouwde daar een indrukwekkende palmares op.

Jammer genoeg overleed Jim Rike in oktober 1999. Zijn echtgenote en haar familie lieten in februari 2000 evenwel niet na de relieken van zijn vliegtuig te komen bekijken.

Het wrak van deze WACO staat nu tentoongesteld in Bastogne Barracks.

Datum: 
19/09/1944
Toestel: 
Locatie
Boskant
Serskamp
be
Type Locatie: 
Incident
Labels: 
Bronnen: 
De Decker Cynrik; Luchtvaartarcheologie in België, De Krijger, Erpe, 1999
Interview James Rike