Vliegend Fort voor Zeebrugge

Op 22 juni vloog opnieuw een grote formatie Amerikaanse bommenwerpers naar het Antwerpse havengebied. Zowel voor de 381 en 384 Bomb Groups betekende deze missie de vuurdoop. Samen stuurden ze eenenveertig B-17's naar Vlaanderen. De bemanningen hadden instructies gekregen om de Ford en General Motors-fabrieken aan te vallen. De Amerikanen hoopten hiermee het grootste gedeelte van de Duitse dagjacht naar Antwerpen te lokken, opdat de grote raid van de dag, die Huls-Recklinghausen tot doel had, zo weinig mogelijk gehinderd zou worden. Vier toestellen gingen verloren, wat neerkomt op 10 % van de ingezette strijdmacht.

Boven Antwerpen werd de luchtafweer door de Amerikaanse vliegeniers als "middelmatig tot sterk" beoordeeld; erg precies in de regio Antwerpen, maar zwak boven Sint-Niklaas, Lokeren en Blankenberge.

De Duitse jacht daarentegen ging voortdurend in de aanval. De Focke-Wulfs (en volgens Amerikaanse bronnen ook Messerschmitt Bf 109 en zelfs Junkers Ju 88) voerden enkele aanvallen langs voor uit. Het betrof hier toestellen van de III./JG 1, II./JG 26 en een Schwarm van de Erla Werke.

Het JG 26 claimde zes B-17's neergehaald te hebben, wat echter overdreven is. Het waren vooral de 5. en 6.Staffeln die de aanvallen uitvoerden.  De 'Schlageter'-jagers konden een tijdlang ongehinderd aanvallen, omdat de Amerikaanse escorte (136 Thunderbolts van de 4, 56 en 78 FG) te laat kwam opdagen.

De Amerikaanse jachtpiloten beweerden vijf Focke-Wulfs en één Bf 109 neergehaald te hebben, maar al deze overwinningen werden boven Nederland gesitueerd.

 

Amerikaanse boordschutters

Vast staat dat de nieuwbakken Amerikaanse boordschutters - die vandaag hun eerste missie vlogen - hun Vliegende Forten verbeten verdedigden, én met succes. Zo vloog Fw Peter Crump van de 5./JG 26 ten aanval op een B-17 boven de Scheldemonding. Zijn FW 190 A-4 (Wn.40793) "Schwarzen 6" werd hierbij voor 20 % beschadigd en de piloot raakte licht gewond door de inslagen van de .50 machinegeweren. Hij keerde zonder verdere problemen terug naar zijn basis waar hij verzorgd werd.

Maar liefst elf Bf 109's van de III./JG 1  werden beschadigd. De piloten van deze Gruppe waren nog jong en maar liefst zeven onder hen moesten wegens 'Spritmangel' (brandstofgebrek) in Nederland een noodlanding uitvoeren (Deelen, Zwolle, Nijmegen, Gouda...)

Ook de Staffelkapitän van de 6./JG 26, Hptm Johannes Naumann, viel de formatie aan. In 1991 herinnerde hij zich : "Ik nam een B-17 die achteraan links in de formatie hing en viel langs achter aan. Mijn eerste treffers waren meteen raak en de bommenwerper begon te branden. Kort daarop begon de B-17 te slingeren waarna hij de formatie verliet. Ik dacht dat iedereen zou springen maar de staartschutter had het nog op mij gemunt en trof mijn motor. Op datzelfde moment voelde ik een brutale slag in mijn nek, alsof ik door een hamer getroffen werd. Ik meende langs achter door een jager te zijn aangevallen, maar zag niets. Ik keek naar rechts en zag een B-17, op mijn hoogte, waarvan de zijluikschutter mij op de korrel nam. Zijn projectiel was nauwelijks vier centimeter achter m'n hoofd in de cockpit geslagen. Het was de plotse luchtverplaatsing die ik gevoeld had. Ik dook naar links en trachtte een noodlanding uit te voeren. De olie vloeide rijkelijk uit mijn motor en mijn propellor draaide niet meer. Bij het naderen van het aardoppervlak raakte een schroefblad, dat naar beneden was gericht, als eerste de grond. Even dacht ik dat ik over kop zou slaan, maar het propellorblad brak en een fractie van een seconde later botste ik tegen de aarde." Zijn FW 190 A-5 (Wn.57300) "Braune 3" stond stil bij de tunnel onder de Schelde. De jager was voor 15 % beschadigd. "Kort daarop kwam een Vlaamse SS aangerend. Hij vroeg of hij iets kon doen. Ik gebood hem op mijn Focke-Wulf te letten. Ik was helemaal bedekt met olie. Duitsers brachten me naar een bus die richting Evere reed. Deze zat overvol met passagiers, maar iedereen maakte zich uit de voeten, ik stonk verschrikkelijk..."

Naumanns actie was niet tevergeefs geweest. De B-17 waarvan de bemanning zich zo moedig verdedigde, werd hem als een overwinning toegewezen. Zijn slachtoffer ging "ten noordwesten van Antwerpen" in zee ten onder. Het was zijn zeventiende overwinning. Naar alle waarschijnlijkheid betrof het hier de B-17 F "SO-U" (42-5853) van de 384 BG 547 BS, die die dag vanop Grafton Underwood opgestegen was, en voor de kust van Zeebrugge in zee stortte. Na enkele aanvallen van de Focke-Wulf brak een vleugel af, waarna het toestel reddeloos naar het zeewater dook. Slechts drie vliegeniers brachten het er levend vanaf, de piloot 1st Lt Frederick O. Disney en zijn twee boordschutters, de sergeanten Joseph J. Kilb en James L. Knutson.

De Duitsers rapporteerden dat "voor de kust van Knokke" een Britse tweemotorige bommenwerper in zee crashte. Twee bemanningsleden konden springen maar verdronken jammerlijk. In dit rapport kan het echter slechts gaan om de bovenvermelde B-17.

Het zou nog een week duren vooraleer de andere lichamen van de bemanning op de Belgische stranden zouden gevonden worden. Op 30 juni trof men bij Zeebrugge het lichaam van de telegrafist aan, T/Sgt Maryville Galloway. De volgende dag vond men in dezelfde omgeving de stoffelijke resten van de boordschutter, Sgt Clarence Stewart. Beide Amerikanen vonden op de Zeebrugse begraafplaats een tijdelijke rustplaats. Nog een dag later, op 2 juli, spoelde 2nd Lt Dan R. Di Thomas aan, de co-piloot. Hij werd te Wenduine op de gemeentelijke begraafplaats ter aarde besteld. Diezelfde dag vond men tevens de navigator, 2nd Lt Alexander J. Bredacs Jr. Hij werd te Heist begraven. Alle bovengenoemde slachtoffers werden na de oorlog op Amerikaanse oorlogsbegraafplaats  te Champigneul-sur-Marne herbegraven. Op 3 juli gaf de Noordzee uiteindelijk nog twee lichamen terug. Bij Oostende trof men een moeilijk te identificeren lijk aan, dat als onbekende begraven werd. Na de oorlog werd dit stoffelijk overschot met een zekere waarschijnlijkheid als dat van de boordmeccano, T/Sgt Harold F. Hammond op het Ardennes Cemetery begraven. Bij Knokke tenslotte spoelde eveneens op 3 juli de boordschutter Sgt Robert E. Linehan aan, die nu eveneens op de Amerikaanse begraafplaats 'Ardennes Cemetery' een laatste rustplaats vond. Van één bemanningslid heeft men nooit iets meer vernomen. De naam van de bommenrichter, 1st Lt Bernard H. Wilson, is gebeiteld in de "Wall of the Missing" in Cambridge.

Een tweede machine van de 384 BG, de 42-30076, explodeerde bij Wilhelminadorp (Zeeland). Er waren vier dodelijke slachtoffers, de overige zes Amerikanen werden gevangen genomen.

Fw Mayer, eveneens van de 6.Staffel, eiste om 9u.16 een B-17 op boven de Antwerpse metropool. Zijn overwinning is echter vrij moeilijk te bevestigen. Ook Ofw Fritz Husser van de 8./JG 1 kreeg om 8u.52 een B-17 toegewezen.

Naast de twee genoemde verliezen van de 384 BG, keerden tevens twee Forten van de 381 BG niet terug : de 42-30016 van het 532 BS stortte na aanvallen van de II./JG 26 of JG 1 neer bij Hoek, ten westen van Terneuzen. Er viel één dode en de overige negen bemanningsleden werden krijgsgevangen genomen. Van dezelfde Bomb Group verloor ook het 533 BS een machine, en wel de 42-30021, die drie kilometer ten westen van Krabbendijke in de Oosterschelde ontplofte. Deze machine werd neergehaald door Fw Adolf Glünz. Hier woog de balans zwaarder door : acht doden en twee krijgsgevangenen.

De resultaten van het bombardement waren niet schitterend te noemen; de bommenrichters duwden iets te vlug op de knop die de bommen zou loslaten. Hiermee hoopten ze zeker niet voorbij het doelwit, in de omliggende bewoning, hun dodelijke lading te laten exploderen. De meeste bommen vielen dan ook ten zuiden van het doel, op een stuk braakliggend terein. Vier bommen ontploften op de Ford fabriek, twee projectielen belandden bij General Motors. Er was één dodelijk burgerslachtoffer te betreuren. Tevens kwamen acht Duitse soldaten om het leven.

Datum: 
22/06/1943
Serienr. / Rompcode: 
Locatie

Zeebrugge
be
Type Locatie: 
Incident
Bronnen: 
De Decker Cynrik & Roba Jean-Louis: Duel boven België, De Krijger, Erpe, 1999