Spitfire bij Waarschoot - Michel de Hepcée

Tijdens de Tweede Wereldoorlog dienden zowat zeshonderd Belgen als vliegenier in de Royal Air Force. Een belangrijk aantal werd verdeeld over twee “Belgian” Squadrons, het 349ste en het 350ste.

Eind 1943 stond 350 Squadron op de basis Hawkinge. Three-fifty, zoals de eenheid genoemd werd, was uitgerust met Spitfires en legde zich ook toe op grondaanvallen. Als het weer minder was om grootscheepse opdrachten te vliegen, dokterden de piloten gewaagde “Rhubarb”-missies uit. Het waren operaties, doorgaans per twee gevlogen, waarbij men op lage hoogte het bezette continent binnenvloog en doelwitten uitzocht : treinen, fabrieken, troepentransporten. Deze beschoten ze dan met hun 20mm kanonnen. Het waren gevaarlijke opdrachten, en omdat de aankondiging ervan nogal eens een laxerend effect had bij piloten, kregen ze de codenaam “Rhubarb” (“Rabarber”) mee.

Op 13 november 1943 , om 11.30 u., startte de “gele”sectie van het 350 "Belgian" Squadron vanop Hawkinge. Flight Sergeant Frédéric Boute had toelating gekregen om bij zonsopgang een Rhubarb te vliegen boven de sector Lokeren-Lier-Ninove. Het was voorzien dat hij zou starten met Sergeant Robert "Bobby" Bladt. Maar Boute zag meteen de teleurgestelde reactie van zijn vriend, Sergeant Michel de Hepcée, en besloot van wingman te wisselen.

Michel was de broer van Charles de Hepcée, de leider van de Battles die in mei 1940 op Aalter gestationeerd stonden. Geboren op 2 oktober 1916 te Etterbeek, begon Michel net als zijn oudere broer een pilotenopleiding in de Belgische strijdmacht. Begin 1940 werd hij bij het 3de Regiment afgedeeld. Hij belandde tijdens de Achttiendaagse Veldtocht in Frankrijk, en slaagde er in op 20 augustus van dat jaar weer in ongezien het land binnen te komen, zonder krijgsgevangen te worden. Een leven in een bezet land vond hij maar niets, en begin 1941 vertrok Michel weer naar Frankrijk, geraakte in Spanje en uiteindelijk in Groot-Brittannië. Eind 1941 kreeg hij zijn training in de RAF en vanaf 17 maart 1943 was hij lid van 350 “Belgian” Squadron.

Acht maanden later, die 13de november 1943, taxiede hij samen met Frédéric Boute over de graspiste van Hawkinge. Aan het einde van het vliegveld zetten beide piloten de neus van hun Spitfires in de wind en in gesloten formatie klommen ze in het luchtruim.

En van dat moment moeten we aan de hand van allerhande archiefstukken het verdere verloop van de gebeurtenissen bij elkaar puzzelen. Want geen van beiden keerde ooit terug, en omtrent de dood van Michel de Hepcée  bleef het zestig jaar lang gissen – hij is nog steeds “Missing in Action”. In de volgende alinea’s denken we een sluitend antwoord te geven over één van de Belgische vermisten. De sleutel ervan ligt in het Meetjesland.

Beide piloten profiteerden van het bewolkte weer om ongezien en vrijwel ongestoord tot aan de Schelde te vliegen. Frédéric Boute, als meest ervaren piloot van het duo, nam het initiatief om een aanval in te zetten. Een rapport van de inlichtingendienst Marc beschrijft de gebeurtenissen :

“Op zaterdag 13-11-43 rond 12.15 uur in den middag kwamen er twee vliegers uit de richting van Rupelmonde, ze waren op zeer geringe hoogte, en mitrailleerden op schepen, liggende op de Schelde. Twee schepen die aan de Centrale Enterescaut te Schelle lagen werden getroffen. Ook twee kinderen werden gedood, een meisje van 16 jaar en een van 12 jaar. Nog een man en eenige schepen zijn getroffen op de werf van Rupelmonde, maar dat kwam door het geschut van de duitschers op den toren, die te laag hadden hadden geschoten door het laag vliegen van den vlieger.

Een vlieger werd getroffen door het afweer (machinegeweer) dat op den toren staat, en viel als een steen.

Het vliegtuig droeg op de vleugels de kleur van Holland, maar den piloot zou moeten een Engelsman of een Amerikaan geweest zijn, volgens gezegden der duitschers. Het vliegtuig viel tegen de Statie van Niel. Den piloot was door den nek geschoten, en dood.

De piloot in kwestie was Frédéric Boute, die te pletter stortte op het gehucht Wittegevel, tussen Schelle en Niel.

Zijn wingman, Michel de Hepcée, vloog weer richting kust. En wat daarna gebeurde, zou meer dan zestig jaar een mysterie blijven. Want op de basis Hawkinge bleef men tevergeefs wachten op de twee Belgen. Toen ze na de middag nog niet teruggekeerd waren, kon men slechts hopen dat ze boven het Continent gesprongen waren, en nog leefden. Robert Bladt bleef met een ongemakkelijk gevoel achter, Michel de Hepcée had immers zijn plaats ingenomen ... [1]

Het lichaam van Frédéric Boute werd na de oorlog gerepatrieerd naar het Ereperk der Vliegers van Evere. Jarenlange opzoekingen naar Michel de Hepcée liepen telkens weer op een dood spoor. De oorlog had een verschrikkelijke stempel op de familie gedrukt. Niet enkel Michel was vermist, maar zijn oudere broer Charles, die op Aalter de Battles geleid had, was als weerstander door de Duitsers gefusilleerd. In Braibant, een deelgemeente van Ciney, vinden we nog de Rue des aviateurs de Hepcée.

Pas in 2006, bij de samenstelling van dit boek, kruiste mijn blik een rapport van het inlichtingennet “Marc”, dat de hele zaak in een stroomversnelling bracht :

“Op 13/11/43, tusschen 12 en 13 uren is een jachttoestel van de R.A.F. gevallen op het grondgebied van Waerschoot.

Inwoners verklaren dat het toestel een tijd lang boven de gemeente vloog en dan ineens omlaag schoot en daar in een sloot terecht kwam.

Het vliegtuig is gansch aan stukken en nog weinig van te onderscheiden. Het grootste deel van de romp, de moteur, de kabien en het lijk van den piloot liggen 2 meters diep in de sloot.

Enkel de schedel, een stuk van het hoofd en enkele tanden zijn boven den grond gevonden.”

De datum, het uur en de omstandigheden, vervat in dit rapport, sluiten naadloos bij het verloop van deze fatale missie. Waarschoot ligt inderdaad op de lijn tussen Rupelmonde en de kust. Nu was het een kwestie om de exacte lokatie in de gemeente te vinden.

In het voorjaar van 2006 sprak ik heel wat oudere Waarschotenaren aan.  Uiteindelijk vertelde een bewoner me dat ergens in het gehucht Oostmoer, aan de plaats met de schilderachtige naam “Bevende Hazelaar” ook “iets” gebeurd was. Daar gekomen, klopte ik bij toeval aan bij Aimé Buysse, geboren op de allerlaatste dag van het jaar 1931, en sindsdien haast niet van Oostmoer weggeweest.

“Natuurlijk is hier een vliegtuig neergestort, maar er is nog niemand komen naar vragen. Ik zal het u wijzen.”

De vriendelijke Aimé nam me mee naar de oever van een sloot, die de Meistraat afboordt en naar de intussen verdwenen “Bevende Hazelaar” leidt, wat vroeger een stokoude boom was. Zonder twijfelen wees de man naar een plaats in de beek.

“Hier is het gebeurd. Het was op een zaterdagmiddag, in november. Die dag waren we op het veld loof aan het uittrekken – iets wat enkel in die maand gebeurt – en we waren  naar huis gegaan voor het middagmaal, toen we plots een slag hoorden. We zagen meteen waar het gebeurd was, een eindje achter onze boerderij. Zonder dralen gingen we kijken.Pal in de beek was een vliegtuig neergestort. Stukken lagen in het rond. De Duitsers waren er snel bij, dan mochten wij er niet meer omtrent komen. Soldaten zochten de piloot – die volgens hen gesprongen en gevlucht was. Ze gingen aankloppen bij alle boerderijen en doorzochten de stallingen en schuren. Allemaal tevergeefs.

Aan de andere kant van de Meistraat vonden we nog een stuk schedel met lang haar aan.Dan wisten we het – die vliegenier had het niet overleefd en zat nog in de grond.

Ze hebben nog geprobeerd iets uit te halen, maar zonder succes.”

Toen we daar stonden passeerde Aimés vriend André Janssens. Hij was maar twee jaar toen het gebeurde, maar wat hij vertelde gaf het hele verhaal een totaal andere wending :

“Toen ik een nog een kind  was, halfweg de jaren vijftig, heeft iemand uit de buurt gegraven. De man wist niet wat hij zou vinden. Hij wilde de motor koste wat het kost hebben om als schroot te verkopen. In de beek groef hij een put, en met een driepikkel en een katrol is hij er toch in geslaagd die motor boven te takelen. Tevens vond hij delen van de cockpit, maar ook een schoen, en een lederen jas. Daarin zat nog de portefeuille van de piloot. Het geld heeft hij eruit genomen.”

Een eerste prosectie door het Archaeology Team van de Belgian Aviation History Association op maandag 20 maart leverde na urenlang zoeken slechts enkele gecorrodeerde fragmentjes aluminium op, maar de komst van een buur, ene Theofiel, geboren in 1929, gaf ons meer hoop. Ook hij is er rotsvast van overtuigd dat het wrak nog steeds aan de rand van het Meistraatje zit. Dat iemand er in de jaren ’50 in zou geslaagd zijn de motor uit te halen, kan hij niet geloven – hij woont er inmiddels al heel zijn leven en zou dat zeker geweten hebben.

Enkele weken later gingen we weer op prospectie, ditmaal met Luc Hendrickx. De passie van deze tandarts is niet meteen de vliegerij, maar het bouwen van metaaldetectoren. Samen probeerden we drie types detectoren. De oogst was nu iets groter, en stemde ons weer hoopvol : een stukje aluminium, met duidelijke rivetten, en een .303-kaliber patroon, gedateerd 1942 en onmiskenbaar afkomstig van de Spitfire. De zoektocht naar het lichaam van Michel de Hepcée wordt met alle middelen verder gezet, in de hoop dat deze Belgische piloot ooit een waardig graf krijgt.[2]




[1] Robert Bladt overleefde de oorlog en bleef in dienst van de Belgische Luchtmacht. Hij was de gangmaker van het bekende stuntteam de “Rode Duivels” dat in de jaren ’70 furore maakte op airshows.

[2] Deze opzoekingen en prospecties verlopen in overeenstemming met de wetgeving aangaande archeologische opzoekingen en het wettelijk gebruik van metaaldetectoren. Ook het Belgisch ministerie van defensie, eveneens bevoegd in deze materie, is op de hoogte van deze bevindingen. Verder onderzoek zal gebeuren in coördinatie met deze instanties. Eventuele vorderingen kunnen gevolgd worden op de website van het Belgian Aviation History Association Archaeology Team (www.bahaat.be)

 

Datum: 
13/11/1943
Organisaties: 
Personalia: 
de Hepcée Michel
Locatie
Meistraatje
Waarschoot
be
Type Locatie: 
Incident
Bronnen: 
De Decker Cynrik: Vleugels boven het Meetjesland, De Eecloonaer, Eeklo, 2008