Robert Liefooghe, Belgisch piloot bij Bomber Command

door Dirk Decuypere

De Eerste Wereldoorlog was nog maar anderhalf jaar voorbij toen Robert Liefooghe op 26 juni 1920 in het Noord-Franse Arques het levenslicht zag. [i] Toen verbleven nog heel wat Belgische families in Frankrijk, aangezien een groot deel van onze bevolking - vooral in Ieper en omgeving - voor de Duitse opmars in 1914 op de vlucht sloegen. De meesten kwamen pas maanden, zelfs jaren na de Wapenstilstand definitief naar Vlaanderen terug.

Où les extrèmes se touchent. De maanden na het eerste wereldconflict hadden voor Robert Liefooghe eerder met het leven te maken. In de slotmaanden van de Tweede Wereldoorlog  ontsnapte hij daarentegen ei zo na aan de dood. In de nacht van 16/17 maart 1945 sloeg tijdens zijn 28e operationele vlucht een kogel van een nachtjager in zijn met bommen geladen Lancaster, die met een zware explosie boven het Duitse Schwäbisch Hall uit elkaar scheurde. Minuten later streek Flight Lieutenant Liefooghe met zijn valscherm neer. Hij was de enige overlevende.

Ieper-Oostende-Southampton

In de ons door Guy De Win bezorgde ‘R.A.F. Squadrons: Belgian Aircrew Files” lezen we dat Robert Liefooghe van 1926 tot 1933 in de gemeenteschool van Ieper lager onderwijs volgde en in 1934, in dezelfde stad, leerling was aan de technische school St.-Joseph.

In 1936 begint hij een opleiding in de Staatsmarineschool in Oostende, waarna hij tot mei 1940 werkzaam is op de mailboten tussen Oostende en Engeland. Op 18 mei 1940 - terwijl de Blitzkrieg in België en Noord-Frankrijk in volle heftigheid woedt - meert de SS Prince Leopold aan in de Zuid-Engelse haven Southampton. Robert Liefooghe stapt er aan wal, in gezelschap van heel wat vluchtelingen, onder wie zijn ouders. Terwijl deze laatsten onderdak en werk vinden in Londen, blijft Robert vanuit Southampton bedrijvig bij de Belgische koopvaardijvloot.

Naar het einde van 1940 toe probeert hij in de Royal Air Force te geraken, wat geen gemakkelijke weg is, aangezien alle ‘aliens’ (vreemdelingen) volgens de Britten potentiële Duitse spionnen zijn. Er volgen dus zware verhoren, zelfs opsluiting in de gevangenis van Cardiff, maar op 28 januari 1941 wordt hij aanvaard bij de Belgische strijdkrachten in Groot-Brittannië.

Een goeie drie maanden later, op 6 mei 1941, staat hij officieel ingeschreven als No 1432792 Aircrafthand/Pilot/Observer met de graad van Aircraftman 2nd Class in de Royal Air Force Volunteer Reserve. In januari 1942 steekt hij de oceaan over en verblijft tot eind 1943 in Canada en de U.S.A. voor zijn verdere opleiding. Reeds op 9 oktober 1942 krijgt hij zijn ‘wings’ en mag hij zich voortaan Pilot Officer noemen.

Op D-Day 1944 bevindt hij zich bij No. 83 Operational Training Unit. Operational flying duties begint hij op 30 oktober 1944 bij 170 Squadron, dat hij al op 8 november wisselt voor 550 Squadron.

Oorlogsmeters

Dat in de aanslepende oorlog onze Belgen en militairen uit andere bezette gebieden niet zelden heimwee hadden naar de gezellige huiskring van weleer, hoeft geen betoog. Om dat gemis een beetje te compenseren - nieuw was de idee niet - werden de jongens “geadopteerd” door Britse ‘oorlogsmeters’, ook ‘godmothers’ genoemd. De militairen konden steeds naar hen schrijven of zelfs hun verlofperiodes bij de familie van deze vrouwen doorbrengen. Met de correspondentie stuurden de vrouwen geregeld cadeautjes mee.

De contacten werden (onder andere?) tot stand gebracht door The British Allies’ Comforts and Victims of War Fund, waarvan een zekere Mrs. Hastings-Ord, O.B.E. de stichtster en secretaresse was. De organisatie genoot de bescherming van een resem Britse adellijke en kerkelijke Vip’s en van een Franse en Belgische generaal, nl. Generaal de Gaulle en Generaal Ridder Van Strydonck de Burkel.

 “Adopters”, alias oorlogsmeters, werden goed op het hart gedrukt dat ze in hun correspondentie of bij bezoeken nooit over militaire zaken mochten spreken. Mochten er klachten over de ‘geadopteerden’ zijn, dan mochten de oorlogsmeters altijd bij de organisatie terecht.

Dear Madam, It is very kind of you to say you will ‘adopt’ a lonely man and write to him. Will you please send to: F/O Robert J. Liefooghe, Queen Hotel, Harrogate, Yorks.”

Met deze woorden kreeg de 23-jarige Eileen J. Humphries in november 1943 het oorlogsmeterschap van Robert Liefooghe toegewezen. Eileen had zusters en samen waren ze ‘godmothers’ voor nog eens vier andere Belgen. We kunnen dus gerust aannemen dat het er bij de Humphreys dikwijls druk aan toe moet gegaan zijn.

Niet dat Robert Liefooghe zich totaal ontheemd voelde. Integendeel, want we herinneren ons dat zijn ouders in 1940 eveneens naar Engeland gevlucht waren. Ze vonden eerst onderdak en werk in Londen en later in Birmingham,wat niet belette dat Robert bij het hogervermelde Britse War Fund ingeschreven stond als een man zonder vrienden. Hij ontmoette Miss Eileen Humphries voor het eerst eind 1943, nadat hij van zijn opleiding in Amerika was teruggekeerd.

Trouwen tussen de operaties door

 Van haar vijf Belgische ‘petekinderen’ zal Eileen Humphreys wel Robert Liefooghe ­­(“What’s in a name?”) de liefste gevonden hebben, want ze werd er hopeloos verliefd op. Ze waren trouwens met hun 23 lentes even “oud”. Uiteindelijk wachtte het duo zelfs het einde van de oorlog niet af om met elkaar te trouwen, want op 6 januari 1945 stonden ze voor het altaar in St. Mary’s Catholic Church in Wednesbury, Staffordshire. Op dat moment had Robert er al 11 operationele Lancaster-vluchten op zitten.

Door haar huwelijk met een niet-Brit werd Eileen Humphries weliswaar door de Britse staat meteen als een “alien”(“vreemdeling”) beschouwd, kreeg ze een speciaal paspoort (een Aliens Identity Card) en moest ze zich elke 6 weken bij de plaatselijke autoriteiten melden!

Op zijn eerste missie, een raid tegen Düren op 11 november 1944, was hij 2e piloot van F/Lt Shaw. Zijn logbook verklapt dat hij vóór zijn huwelijksdag nog 10 andere raids als piloot meemaakte: Wanne-Eickel (18/19-11-44), Aschaffenburg (21/22-11-44), Freiburg (27/28-11-44), Karlsruhe (4/5-12-44), Merseburg (6/7-12-44), Ludwigshafen (15/16-12-44), Koblenz (22/23-12-44), Köln (kerstnacht 1944), Mönchengladbach (28/29-12-44) en Neurenberg (2/3-1-45). Drie dagen na laatstgenoemde vlucht trouwde hij.

Precies acht dagen na zijn trouwdag, op 14 januari 1945, steeg F/Lt Robert Liefooghe opnieuw op voor een raid tegen Nürnberg. Daarna volgden Merseburg (14/15-1-45), Zeitz (16/17-1-45) en Hamborn (22/23-1-45). Daarmee was voor januari de kous af en had Liefooghe zijn grand total op 14 operationele vluchten gebracht en zijn vlieguren op een kleine 1322.

North Killingholme, 550 Squadron en Lancaster Mk. I NG 336 “BQ-B” 

We keren even terug in de tijd om kort kennis te maken met het squadron waarvan Robert Liefooghe het langst deel uitmaakte, de basis van waaruit hij opereerde en de Lancaster die hem het meest aan het hart lag.

550 Squadron werd op 25 november 1943 binnen 1 Group gevormd en vloog op Lancasters vanuit de basissen Grimsby en North Killingholme. Op het einde van de oorlog totaliseerde dit squadron 3.582 Lancaster-sorties, waarvan er 59 (of 1,6%) verloren gingen tijdens 192 raids. Nog eens 14 werden er vernield tijdens niet-operationele crashes.

Volgens Robert Frank Pritchard (ex-RAAF Bomber Command, 550 Squadron) had de basis North Killingholme niet zelden af te rekenen met uiterst zware wind doordat ze niet zo ver verwijderd lag van de Humber-riviermond. Bovendien week de infrastrucruur af van de door Group 1 gebruikte vliegvelden. Zo werd de hoofdlandingsbaan niet gebruikt omdat ze zowat nooit in de wind ‘keek’. De korte landingsbaan daarentegen bood bijna altijd de goeie windrichting, maar vereiste uiteraard bijzonder ervaren piloten om zonder brokken weg te geraken of neer te strijken. Niet de minste foute berekening kon hier toegelaten worden, zodat op North Killingholme “A” of “AA”-gebrevetteerde piloten werden gestationeerd. Deze piloten trokken bovendien ook de beste bemanningsleden aan. [ii]

In maart 1945 lagen op North Killingholme (ook 13 Base genoemd) 103, 166 en 550 Squadrons, waarin verscheidene Belgische bemanningsleden dienstdeden. Ondermeer Georges de Menten de Horne (550 Squadron), die in de nacht van 1/2 januari 1944 bij het landen om het leven kwam na een missie tegen Berlijn. [iii] Of er was Florent Van Rolleghem, die bij 103 Squadron de eerste vaste piloot van Lancaster ED905 PM-X werd. [iv]

De door Liefooghe gepiloteerde Lancaster NG336 BQ-B werd gebouwd door Armstrong Whitworth (onder contract 239 c 4 c), en had vier Rolls Royce Merlin Mk.24 motoren. Volgens de door Bomber Command Association bezorgde gegevens aan Mrs. Liefooghe kwam de bommenwerper op 19 november 1944 bij 550 Squadron terecht. Eileen Liefooghe deelde ons mee dat het toestel binnen 550 Squadron de plaats innam van Lancaster EE139 BQ-B “The Phantom of the Ruhr” nadat deze laatste 121 opdrachten had volbracht en naar een Conversion Unit werd gestuurd. Op 20 december 1944 moesten er om een onbekende reden herstellingen aan BQ-B aangebracht worden, maar op 20 januari 1945 was het toestel weer vluchtwaardig.

Op 11 november 1944 maakte Robert Liefooghe zijn eerste operationele vlucht mee. Tijdens de raid op Düren was hij tweede piloot in de crew van F/Lt Shaw. Vanaf de tweede operationele missie (op Wanne-Eickel) zat hij steeds als piloot in de stoel en op 14 januari 1945 (raid op Merseburg) was hij voor het eerst gezagvoerder over Lancaster NG336 BQ-B. In de maand februari 1945 is Liefooghe betrokken bij 9 operationele missies, waarbij hij op één na telkens achter de BQ-B stuurknuppel plaatsnam. Ook bij de vijf missies van maart 1945 is de BQ-B op één vlucht na de Lancaster die hen naar bezet gebied brengt. Kortom, F/Lt Liefooghe zat in 13 van zijn 28 operationele vluchten in de pilotenzetel van Lancaster NG336 BQ-B.

Dresden

In februari 1945 werd onze Belgische Bomber Command-piloot Liefooghe dus bij 9 raids betrokken: nl. Ludwigshafen (1/2-2-45), Wiesbaden (2/3-2-45), Kleve (7/8-2-45), Pölitz (8/9-2-45), Dresden (13/14-2-45), Chemnitz (14/15-2-45), Dortmund (20/21-2-45), Duisburg (21/22-2-45) en Pforzheim (23/24-2-45). Uiteraard zal de luchtaanval op Dresden ook voor hem wel niet de minst turbulente geweest zijn, toen de R.A.F. die nacht bijna 800 Lancasters in twee afzonderlijke aanvalsgolven 1.478 ton ‘high explosive’ bommen en 1.182 brandbommen op de cultuurstad afstuurde. De dag erop dropten 311 Amerikaanse B-17's nog eens 771 ton  explosieven.

In maart schreef Robert Liefooghe nog eens vijf raids bij in zijn logboek: Dessau (7/8-3-45), Kassel (8/9-3-45), Essen (11-3-45), Dortmund (12-3-45) en de laatste, dramatische vlucht naar Nürnberg (16/17-3-45).

16/17 maart 1945 - Raid op Neurenberg (Nürnberg)

In Martin Middlebrook en Chris Everitt’s ‘The Bomber Command War Diaries’ lezen we dat in die dramatische nacht van 16 op 17 maart 1945 een kleine 300 toestellen met bestemming Neurenberg vanuit Engeland opstegen: 231 Lancasters van 1 Group, en 46 Lancasters en 16 Mosquitoes van 8 Group. Niet minder dan 24 Lancasters, allemaal van 1 Group, gingen hierbij verloren, hoofdzakelijk door Duitse nachtjagers die erin slaagden in de formatie binnen te dringen. Procentsgewijze uitgedrukt betekent dit dat 8,7 % van de bij de missie betrokken Lancasters werd uitgeschakeld!

Wanneer we in Volume 6 van W.R. Chorley’s Royal Air Force Bomber Command Losses of the Second World War het aantal neergehaalde Lancasters tellen die in diezelfde raid op Nürnberg verloren gingen, dan stellen we vast dat er 32 Lancasters op Duits grondgebied crashten, 1 op (bevrijd) Frans grondgebied en 1 in de Noordzee kort na opstijgen. Eén getroffen Lancaster maakte op de terugweg van Nürnberg een geslaagde noodlanding op Frans grondgebied; niemand van haar bemanning was gedood of gewond. De Lancaster werd wel als ‘written off’ beschouwd.

 De raid naar Nürnburg was meteen de laatste zware Bomber Command raid op deze stad, die volgens een locaal rapport van een zekere Dr Erich Mulzer, vooral in het zuidelijke en zuidwestelijke deel werd getroffen, evenals de reeds in een vorige raid tot ruïne herschapen oude stadskern. Ondermeer het hoofdstation en de stedelijke gasfabriek stonden in lichterlaaie; deze laatste werd hierdoor voor de rest van de oorlog buiten werking gesteld. Erger uiteraard was het grote aantal doden, dat op 529 werd geschat.

Op de Battle Order Serial No. 43 van 550 Squadron staan 20 Lancasters vermeld, waarvan uiteindelijk 18 het luchtruim kozen onder leiding van Squadron Leader Caldow. F/Lt Robert Liefooghe loste de startbaan van North Killingham kort voor halfzes Engelse tijd. In de Lancasterbuik rustten 15 bommen: 1 x 4000 lb HC, 6 x CP No. 16 en 8 x CP No. 14 (laatstgenoemde waren brandbommen).

Met Liefooghe vlogen vijf van de zes bemanningsleden van zijn gebruikelijke crew mee. Robert Anderson, zijn air gunner sedert november 1944, was een tijdje voor de dramatische nacht wegens een oorontsteking met ziekteverlof gegaan en werd vervangen door Sergeant Self. Lancaster BQ-B NG336 steeg uiteindelijk op met de volgende bezetting:

                            F/O Robert J. LIEFOOGHE (Pilot)

                            Sgt Ivor JONES (Flight Engineer)

                            F/Sgt Albert Edward HIGGINS (Navigator)

                            P/O Robert Emrys HUGHES ((Air Bomber)

                            F/S Vincent Campbell DAVIDSON (Wireless Operator/Air Gunner)

                            Sgt Frederick Edward SELF (Middle Upper Gunner)

                            Sgt David ANTHONY (Rear Air Gunner)

“Wir mußten unsere Menschen schützen...”

Met deze gedachte steeg Leutnant Helmut Bunje (Nachtjagdgeschwader 6) in de nacht van 16/17 maart 1945 op vanuit zijn basis in Hessental, bij Hamburg. Hij “herhaalde” deze gedachte in zijn brief aan Michael Koziol, medewerker aan de speciale bijlage van het Haller Tagblatt van 23 februari 1995. Mogen we er misschien op wijzen dat dit zeer kort na de 50e “verjaardag” van het nog steeds controversiële geallieerde bombardement op Dresden is?

“De waanzin van de vervloekte oorlog en de misdaad van ons eigen opperbevel die oorlog begonnen te zijn, daar zijn we ons ook nu nog heel bewust van,” schrijft Helmut Bunje. “Maar terzelfdertijd is er het feit dat de nachtjagers tot op het allerlaatste moment de morele plicht hadden onze mensen en steden tegen de moorddadige geallieerde bombardementen te beschermen die evenmin te verantwoorden zijn en die evenzeer  misdadig - maar nu van de geallieerde kant - kunnen genoemd worden.

Reeds na de landing in Normandië beseften de nachtjagers heel goed dat de oorlog verloren was, maar deserteren had op dat moment geen zin, omdat er op die manier nog meer steden zouden vernietigd geweest zijn en er nog meer slachtoffers zouden gevallen zijn.”

16/17 maart 1945

“De operationele vlucht van 16/17 maart 1945 was de laatste grote actie van de Hessentalse nachtjagers,” lezen we in het al hoger vermelde Haller Tagblatt. “Het voltallige geschwader - waarvan een Gruppe in ­­Schwäbisch Hall haar basis had - zette 23 nachtjachttoestellen in. De Ju 88 G-6 van Helmut Bunje steeg om 20.25 u. op, zette koers richting Straatsburg en kon op zeker moment, met nog enkele andere nachtjagers, in de aanvliegende Lancaster-stroom binnendringen. De gevolgen voor de Britse ‘nachtvloot’ waren verschrikkelijk: tussen Straatsburg en Nürnberg, of nog preciezer gezegd, tussen Straatsburg en Würzburg werden niet minder dan 20 Lancasters naar de grond gehaald.”

 Vier Britse bommenwerpers crashten in de buurt van Schwäbisch Hall. Twee van de toestellen werden door Leutnant Helmut Bunje neergehaald, een derde door Gruppenkommandeur Helmuth Schulte. [v]

“Ik kreeg één van de Lancasters om 21.14 u. in het vizier,” schrijft Bunje. “Het toestel vloog slechts iets hoger, op slechts 100 meter van mij vandaan, en ik vuurde zonder aarzelen met mijn vier boordkanonnen. Er volgde onmiddellijk een verblindende ontploffing. Ik had nog nooit zo iets meegemaakt. We waren als het ware in een verblindend lichtschijnsel gehuld.”

 Of het Leutnant Bunje is geweest die Lancaster BQ-B fataal trof, staat nog altijd ter discussie. Maar zeker is dat F/LT Robert Liefooghe door de luchtdruk naar buiten werd geblazen. Dat hij - met veel geluk - de enige overlevende  werd, verklaarde zijn squadron-mate Frank Pritchard na de oorlog als volgt: ”Hij had gedurende de hele vlucht het gebruikelijke pilotenvalscherm om en de sterke luchtverplaatsing van de 4.000 lb “cookie” (= 1816 kg) zwierde hem uit het toestel. Normaal gezien had geen enkel ander bemanningslid het valscherm om, met uitzondering misschien van de staartschutter, maar de luchtverplaatsing zou ook deze laatste onmiddellijk gedood hebben. Ik ken wel één verslag waarin te lezen staat dat een bemanningslid naar buiten werd geslingerd en tijdens de val allertoevalligst tegen de benen van de piloot aanbelandde en deze omklemde tot ze beiden behouden op de begane grond geraakten.”

 Volgens Pritchard overleefden slechts drie piloten van 550 Squadron nadat ze uit hun getroffen bommenwerper werden weggeblazen. Robert Liefooghe was er één van. Hij kwam tussen Michelbach en Herlebach (ten zuidoosten van Schwäbisch Hall) neer. Tijdens het landen verwondde hij zijn voet, waardoor hij moeilijk kon stappen, laat staan lopen... [vi]

Vluchten onmogelijk...

Nadat Liefooghe, stram van de pijn en nog versuft van de zware explosie, zijn valscherm had weten weg te stoppen onder een omgevallen boom in het bosje waarin hij was neergekomen, scheurde hij de Belgische schouderstukjes af en stopte ze samen met een zijden kous (die de namen van zijn voorbije missies droeg) onder de grond.

Het morgenlicht brak al goed door. Tussen de niet dicht op elkaar groeiende bomen bespeurde hij op verscheidene plaatsen wrakstukken van zijn Lancaster. Liefooghe vatte een tocht naar “nowhere” aan: verzwikte voet, broek gescheurd, zonder laarzen en met bebloed gezicht... aan een lange vlucht viel helemaal niet te denken.

Uiteindelijk klopte hij aan op de eerste deur die hij ontmoette en vroeg om verzorging. De dag erop werd hij door de burgemeester en politie van het nabijgelegen Sulzdorf weggebracht, waar hij korte tijd werd opgesloten. Van een Duitse officier vernam hij eerst dat er vier, en wat later dan, vijf van zijn bemanningsleden “tot” waren. Hij wou ze zien, wou als tegenprestatie zelfs zeggen waar hij zijn valscherm had verborgen, maar de Duitsers gaven niet toe.

Verscheidene dagen later en na diverse tussenhaltes kwam hij met andere Britse vliegeniers terecht in Stalag Luft V(a) Ludwigsburg. Op 2 april 1945, bij het naderen van de geallieerde troepen, werd het kamp ontruimd. Hierdoor maakte hij meteen een van de beruchte dodenmarsen mee... de bevrijding was gelukkig zeer dichtbij. Op 8 mei 1945 werd hij gerepatrieerd naar Engeland.

Eileen Liefooghe was al op 18 maart 1945 door Squadron Leader (550 Sqn) Caldow verwittigd geworden dat haar echtgenoot van de raid tegen Nürnberg niet was teruggekeerd en vermist was. Op 9 mei 1945, daags na zijn aankomst in Engeland, werd ze via een plaatselijke politieman in Wednesbury met een telegram van zijn behouden aankomst op de hoogte gebracht. Het was meteen het eerste heuglijke nieuws over Robert sedert 18 maart.

 

Nikolai-Friedhof (Schwäbisch Hall) en  War Cemetery

De zes vluchtmakkers van Robert Liefooghe overleefden dus de zware explosie niet. Op 19 maart 1945 werden ze begraven op het Nikolai-Friedhof van Schwäbisch Hall. Op hetzelfde kerkhof lag er ook verse aarde op de graven van de Duitse nachtjachtpiloot Fritz Gries en zijn bemanning Georg ­Hennrich, Werner Hirsch en Heinrich Eberle. Twee nachten eerder, na een vijandelijke vlucht tegen Britse bommenwerpers, crashten ze tijdens het landen, geraakten klem in de cockpit en werden zwaarverbrand uit het toestel gehaald.

Na de oorlog bracht de Commonwealth War Graves Commission de zes BQ-B bemanningsleden over naar het British Military Cemetery in Dürnbach, een Beiers dorpje 16 kilometer ten oosten van de stad Bad Tolz. Ivor JONES, David ANTHONY, Robert Emrys HUGHES en Sgt Frederick Edward SELF kregen aparte graven (respectievelijk 7.K.20 t.e.m. 23), terwijl de (wellicht niet meer te identificeren) Wireless Operator Vincent Campbell DAVIDSON en navigator Albert Edward HIGGINS in een ‘joint grave’ werden bijgezet. [vii]

Robert Anderson, de air gunner die wegens een oorontsteking die nacht niet meevloog en vervangen werd door Sergeant Self, leefde volgens zijn dochter tot aan zijn dood in 1998 met de overtuiging dat niemand van de bemanning de crash had overleefd. Pas in de dagen na haar vaders dood hoorde ze van Eileen Liefooghe dat ze hem nochtans op een aan haar bezorgd (verkeerd of oorlogs-?)adres verscheidene keren had aangeschreven, maar nooit antwoord had gekregen. Na Robert Anderson’s afscheidsdienst in 1998 werd  - zo had hij het zelf gewenst - zijn as door zijn zoon en dochter nabij de Memorial Stone van 550 Squadron in North Killingholme verstrooid.

Terug in België

Vanaf de herfst van 1945 engageerde Robert Liefooghe zich opnieuw in de Royal Air Force (refresher courses, flying duties bij 525 Squadron, enz.) tot hij op 16 oktober 1946 ontslag nam. Nog dezelfde maand trok hij naar de Heavy Conversion Units in Syerston en Wymeswold, waar hij heel wat andere Belgen ontmoette met wie hij naar België terugkeerde. [viii]

Op 18 december 1946 begint hij zijn ‘Belgische tijd’ in Evere bij de 169e Wing/366 Squadron (op 31 mei 1947 stapt hij hier over naar 367 Squadron). We gaan echter niet verder in op Robert Liefooghes naoorlogse carrière, die eindigde op 1 april 1962, dag waarop hij met pensioen ging. Kort daarna zocht hij met Eileen en hun twee kinderen (Suzanne en Pierre) weer de Engelse contreien ging opzoeken. In een private school in Walsall maakte hij zich nog verdienstelijk als lesgever Frans. Intussen werd hij grootvader van Sarah. Hij stierf op 5 juli 1988 in Sutton Colfield.




[i] Roberts vader was Georges Liefooghe (°Ledeberg 1890, + Sterrebeek 1959), zijn moeder de Française Clara Marie Rebere  (° Lys de Lannoy 1897, + 1965).

[ii] Om dezelfde reden, volgens R.F. Pritchard, recruteerden 150  Squadron en “C” Flight van 300 (Polish) Squadron het liefst in North Killingholme.

[iii] Cfr. Jean-Louis Roba, Deux Belges des quadrimoteurs (1): Georges de Menten de Horne, in Contact, jg. 4, nr. 15, oktober 1999, pp. 24-26.

[iv] Frank Pritchard (ex-air gunner 550 Squadron) herinnerde zich dat op de neus van Lancaster ED 905 PM-X de Britse en Belgische vlag kruiselings bij elkaar geschilderd stonden. Bij zijn eerste operationele vlucht (met Van Rolleghem als piloot) werd dit toestel naar Duisburg gestuurd en het kwam op 12 mei 1943 - na nog andere piloten achter de stuurknuppel gekregen te hebben -  bij 166 Squadron in Kirmington terecht en kreeg de kenletters AS-X. In juni 1944 vloog het met 550 Sqn vanuit North Killingholme onder de kenletters BQ-F.

Pritchard herinnerde zich eveneens de Belgische upper gunner  C.A. De Laveleys (+ 7/3/45), met wie hij samen één missie vloog met de crew van Cyril Jones (RCAF).

Volgens ex-W.A.A.F. Josette Demey behoorden ook de Belgische Air Gunners Charles J. Falleur en K.H. de Lengerke (+ 27/28.5.44) bij 550 Sqn.

[v] Leutnant Helmut Bunje behaalde volgens Theo Boiten, “Nachtjagd”, en evenzeer volgens Gebhard Aders ‘History of the German Night Fighter Force’, twaalf bevestigde nachtelijke overwinningen.

[vi] Over wat met Lancaster BQ-B en haar bemanning kan gebeurd zijn schreef Jack Harris (ex-550 Sqn) aan Suzanne Walters-Liefooghe het volgende: “Night fighters were very active that night and using the upward firing cannon, they would creep underneath the bombers and fire from quite close range so that the first burst was usually fatal. If the aircraft was carrying bombs, a burst into the bomb bay would cause the bombs to explode. There was a danger to the night fighter if this happened. Therefore the night fighters usually aimed at the wing between the two engines on one side. This attack could be equally lethal because the fuel tanks in the wing could explode with the same catastrophic consequences.

Pilots had seat type parachutes - i.e. - they were always strapped to their chutes. The other crew members had “chest type” parachutes - their parachutes were stored close by them in the aircraft and before jumping they had to clip them on two hooks on the chest part of the harness they were wearing. The fact that Robert survived and the other 6 crew members are all buried in the Durnbach War Cemetery in Germany does tend to support a mid-air explosion.”

[vii]  Het Dürnbach War Cemetery werd kort na de oorlog aangelegd door Britten en Amerikanen. Hier liggen vooral vliegeniers begraven die boven Beieren, Württember, Oostenrijk , Hessen en Thüringen werden gedood. De anderen zijn militairen die stierven in de krijgsgevangenenkampen of tijdens de dodenmarsen.

[viii] Op 16 maart 1945 totaliseerde F/Lt Robert Liefooghe het grand total aan vlieguren van 1353 Hrs 10 Mins. Daarvan zijn er 216.45 Ops Hours (waarvan een kleine 85% nachturen zijn) gedurende 28 operationele vluchten.

 

Datum: 
16/03/1945
Toestel: 
Serienr. / Rompcode: 
Organisaties: 
Personalia: 
Liefooghe Robert
Locatie

Michelbach
de
Type Locatie: 
Incident
Bronnen: 
- ,’Wir mussten unsere Menschen schützen...”, in Sonderausgabe des Haller Tagblatt vom 23. Februar 1995, Schwäbisch Hall, p. 23. [Verfassung Michael S. Koziol]
Aders Gebhard, History of the German Night Fighter Force 1917-1945, Crécy, 1992.
Boiten Theo, Nachtjagd, The Crowood Press, 1997.
Chorley W.R., R.A.F. Bomber Command Losses of the Second World War, Vol. 6, Aircraft & Crew Losses 1945, Midland Counties Publ., 1998.
De Win Guy, R.A.F.-Squadrons: Belgian Aircrew Files.
Middlebrook M., Everitt C., The Bomber Command War Diaries, Viking, Bungay, 1987.
Familiearchief Eileen J. Liefooghe-Humphries & Suzanne Liefooghe-Walters, (met o.a. correspondentie met Lt Helmut Bunje, H.T.N. Ling (Bomber Command Association), Peter Menges (BRD), Wing Cdr Jack Harris (ex-RAF 550 Sqn), Frank Pritchard (ex-RAAF, Air Gun
Verder dank aan Cynrik De Decker en André Vandenameele.