Zeppelin Staaken IV te Scheldewindeke

Net op 9 mei 1918, feestdag van Onze-Lieve-Heer-Hemelvaart, zouden te Scheldewindeke vier grote vliegtuigen starten voor een vlucht die zou uitlopen op de grootste vliegtuigcrash die de keizerlijke oorlogsvliegerij trof tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het zou meteen een zware morele klap worden voor de circa zevenhonderd man sterke “Riesenflugzeug”-afdeling en blijven nazinderen als het “Himmelfahrtskommando”.

Doelwit van vannacht was de havenstad Dover. Helemaal vooraan stond de R.39 van Hauptmann Richard von Bentivegni. De schijnwerpers verlichtten het begin van de startbaan en ook de lampen opgesteld langs de hele lengte van de startbaan floepten aan. De Staakens vertrokken in de nacht.

De vliegtuigen waren reeds een heel eind boven Vlaanderen opgeschoten, toen de weerstations aan alle hoofdkwartieren van Marine en Luchtvaart lieten weten dat de weersomstandigheden boven zee bijzonder snel verslechterden. Via de radio werd aan de Staakens meegedeeld dat niet Dover, maar Duinkerken en Calais moesten gebombardeerd worden.  Uiteindelijk kreeg de formatie zelfs bevel om meteen terug te keren. Maar Hauptmann von Bentivegni  had de bommen reeds boven Duinkerken afgegooid en de anderen wensten nog eventjes door te zetten omdat ze al zo dicht bij Calais hingen.

Rond 1 uur in de ochtend hoorde men te Scheldewindeke dat de R.32 en de R.39 cirkels beschreven boven het vliegveld. Per radio werd een kort bericht overgemaakt aan de vliegeniers – de piste van Scheldewindeke was intussen bedekt met een dikke mistbank.

De R.32 ondernam verschillende aanvliegpogingen maar telkens waren de lichtbakens en de schijnwerpers onvoldoende zichtbaar. Uiteindelijk zetten de piloten van de R.32 een zweefvlucht in, hopend op wat geluk en vertrouwend op de aanwijzingen van de boordinstrumenten en op hun vroegere ervaring.

Plots werd de grote vogel voor de toeschouwers op de grond zichtbaar in de mist. Hij had weliswaar de goede richting, maar zat al véél te laag: zevenhonderd meter voor het begin van de landingsbaan en nog buiten het vliegveld raakte het toestel een rij bomen en sloeg meteen te pletter. De daaropvolgende daverende explosie van een niet afgeworpen bom en van de nog overblijvende benzine betekende het einde van het vliegtuig en van bijna alle inzittenden.

Een erg toegetakeld bemanningslid kwam uit de nevel aanstrompelen, mompelend dat alle anderen wellicht dood waren. Nu was het de beurt aan de R.39 van bevelvoerder von Bentivegni. Die dook op zijn beurt door de mistlaag, zat meteen goed tussen de twee lichtbakens die links en rechts de rand van de landingsbaan aanduidden. De machine rolde uit, om tot stilstand te komen op slechts een paar passen voor een diepe gracht. Volgens de enen was hun redding te danken aan von Bentivegni die in de neus van het vliegtuig was gaan staan om telkens weer signaalpatronen naar beneden af te vuren en aldus het terrein af te tasten, volgens anderen had piloot Lenz de beslissende rol gespeeld door zijn perfecte kennis van de ligging van het vliegveld ten opzichte van de lichtbakens.

Een half uur later hingen ook de R.26 en R.29 boven hun thuishaven waar de mist intussen nog dichter was geworden. Zij kregen de boodschap dat een landing te Scheldewindeke helemaal was uitgesloten maar dat de weersomstandigheden gunstig waren op het vliegveld van Gistel, in de open kustvlakte. Om 1 u. 50 werd nogmaals aangedrongen: “Landen te Gistel…zoniet springen met de valschermen.” Maar de piloten van beide toestellen wilden blijkbaar kost wat kost een “blinde” landing proberen te Scheldewindeke. En zo sloeg eerst de R.26 van Oberleutnant Fritz Pfeiffer, die bestuurd werd door Leutnant Wilhelm Pier, te pletter en het werd meteen een grote vuurpoel: slechts één mecanicien overleefde de crash.

De R.29, een vliegtuig gebouwd door de firma Schutte-Lanz dat pas één week eerder te Scheldewindeke was aangekomen, kwam aanzetten langs de rand van de mistbank, zo goed mogelijk het terrein zoekend met zijn landingslichten. Maar het was blijkbaar onmogelijk de landingsbaan op die manier te vinden en dus brachten de piloten het reuzenvliegtuig weer omhoog om nu eens een landing te proberen aan de hand van de aanduidingen gegeven door het gyrokompas.

De lichtbakens kwamen plots in zicht zodat de piloot en copiloot trachtten het vliegtuig meteen aan de grond te zetten. Tot zij opeens onder de nevelsluiers in de lichtbundels van hun landingsschijnwerpers boomkruinen bemerkten. Meteen hoorde men op de grond de motoren harder brullen, in een ultieme poging om haastig hoger te klimmen, maar het was al te laat. De landingswielen raakten de takken en trokken zo het vliegtuig in de boomtoppen.

Hoewel de benzinetanks meteen openbarstten, vlogen de wrakstukken van de R.29 niet in brand zodat er nog overlevenden waren, dit dank zij de bedreven piloot die nog voor de eerste schok bliksemsnel de hoofdschakelaar van de elektriciteit had afgezet.

Van het derde toestel werden de piloot en een soldaat gedood, en een derde, Unteroffizier Koch, ernstig gekwetst.

Het spectaculaire voorval maakte ook grote indruk op de plaatselijke bevolking. Men vertelde dat bij dit drama vijftig soldaten omkwamen.Men vond alleen stukken huid terug van de ongelukkige bemanning. De omwonenden beschouwden het als “een straffe Gods”. Bij de aanleg van het vliegveld hadden de Duitsers immers kort voordien het oud “koortskapelleken” gesloopt. Een in de buurt wonend oud vrouwtje had eerder voorspeld dat er vreselijke dingen zouden gebeuren als ze het waagden dat kapelletje af te breken.

Een grote herdenking ter ere van deze slachtoffers, zestien officieren en onderofficieren, werd op donderdag 16 mei gehouden. De meesten werden op de Westerbegraafplaats te ruste gelegd. Op de Duitse verlieslijsten wordt vreemd genoeg gemeld dat een aantal slachtoffers die nacht te Moorsele en te Gent stierven. Het waren:

 

Gefreiter Walter Grüneberg (mecanicien, Gent)

Flieger Alois Langner(mecanicien, Gent)

Flieger Tichard Obländer (mecanicien,Gent)

Vizefeldwebel Ernst Rungworth (mecanicien, Gent)

Unteroffizier Heinrich Wäsche (mecanicien, Gent)

Unteroffizier Josef Scherer (overleden op 12 mei te Gent)

 

Hauptmann Fritz Wieter (waarnemer, Moorsele)

Leutnant Wilhel Landwehrmann (piloot, Moorsele)

Leutnant Karl Freund (piloot, Moorsele)

Gefreiter Alfred Bröske (mecanicien, Moorsele)

 

Oberleutnant Fritz Pfeiffer (waarnemer, R.26 Scheldewindeke)

Leutnant Wilhelm Pier (piloot, R.26 Scheldewindeke)

Leutnant Lothar Friedrich (piloot, Scheldewindeke)

Unteroffizier Josef Belz (mecanicien, Scheldewindeke)

Gefreiter Paul Schnigge (mecanicien, Scheldewindeke)

Flieger Julius Wienand (mecanicien, Scheldewindeke)

Datum: 
09/05/1918
Serienr. / Rompcode: 
Locatie
Lange Munte
Scheldewindeke
be
Type Locatie: 
Incident
Bronnen: 
Dhanens Piet en De Decker Cynrik, Een eeuw luchtvaart boven Gent deel I, Flying Pencil, Erembodegem, 2008