Ju 88 Wnr 330576 te Lede

Het Ardennenoffensief was intussen doodgebloed. Hitler had zijn doelstelling - de inname van de Antwerpse haven - niet bereikt. Haast onverstoord - op de V-wapen inslagen na - werden dag en nacht schepen  met oorlogsmateriaal gelost. Deze activiteit kon echter op ernstige wijze verstoord worden door het droppen van mijnen in het estuarium van de Schelde.

Op 23 januari 1945 draaiden op de basis Dedelsdorf twee Jumo 213 motoren warm. De Junkers Ju 88 S-3 - de nieuwste en snelste versie van de Junkers 88 - zette zich langzaam in beweging. De piloot, Leutnant Peter Schulz, een 21-jarige Berlijner taxiede zijn machine over de piste.  

Ondanks zijn vrij jonge leeftijd was hij al boven diverse fronten actief geweest.

“In 1941 vervoegde ik de Luftwaffe. Eerst kreeg ik een infanterieopleiding in Detmold.Vanaf 1942 ving mijn vliegopleiding aan, het jaar daarop volgde ik een blindvliegcursus in Kopenhagen. In juni 1943 werd ik in het Kampfgeschwader 54 ingelijfd, waar ik een bemanning vormde.”

Zijn waarnemer, die naast hem in de nauwe cockpit zat, was twee jaar ouder en kwam uit Hannover. Unteroffizier Karl Heinz Struss herinnerde zich in 1994 :

“Eigenlijk wilde ik piloot worden, maar ik werd geweigerd. Aan het eind van 1941 volgde ik een opleiding als Kampfbeobachter. Hierna werd ik naar Bordeaux gestuurd. Er waren daar blijkbaar teveel manschappen, en ik moest langs de Atlantische kust de wacht optrekken met het geweer in aanslag... Deze vervelende situatie duurde tot 8 september 1942.  Begin 1943 werd ik naar Barndorf overgeplaatst, waar ik in de schoot van het Kampfgeschwader 54 met Junkers 88 vloog. Meestal vlogen we ferry-vluchten, d.w.z. we vlogen naar Italië met nieuwe  Junkers en keerden met de oude kisten terug naar Duitsland. Onze bemanning bestond uit vier personen. Vanaf het Noord-Italiaanse Bergamo vlogen we onze eerste acht operaties : Bari, Napels, bruggen... We moesten ook schepen aanvallen. We stonden ook te Grottaglia (ten oosten van Tarente), Foggia en Rome.

In mei 1944 veranderden we van eenheid : voortaan maakten we deel uit van de I.Gruppe van het Kampfgeschwader 66. Vanop Bourges (Montdidier) vlogen we slechts met drie bemanningsleden. We voerden vandaar een dozijn missies uit naar Londen en Engeland. Het waren opdrachten waarbij we heel wat manschappen verloren. Op 20 juli 1944 kreeg ik dan mijn IJzeren Kruis 1ste Klas. In oktober trok onze Gruppe naar Dedelsdorf.” 

Kampfgeschwader 66 was geen gewoon bombardementseskader : de Junkers 88 S-3 leenden zich door hun hoge snelheid en elektronische uitrusting uitstekend tot het markeren van het doelwit bij nacht met lichtfakkels. De bemanningen waren gespecialiseerd in het navigeren en hadden hiervoor diverse apparaten tot hun beschikking. In de 1.Staffel werkte men met de “Y”-procedure. Deze bemanningen volgden een radiostraal welke naar een bepaald punt gericht stond. Via de radio, de Funkgerät 17, stonden ze in verbinding met de basis. Wanneer de basis er om verzocht, moest de radiotelegrafist vijf seconden de “Y”-sleutel van zijn apparatuur indrukken. Op een bepaald moment, wanneer het grondstation meende dat de bommenwerper nu  boven het doelwit hing, ontving de bemanning een signaal en openden ze de bomluiken. Deze procudure werkte niet altijd, tijdens oefeningen was men soms wel honderd kilometer van het ingebeelde doelwit verwijderd. De bemanning Schulz-Strüss, bijgestaan door de radiotelegrafist Unteroffizier Karl-Heinz Oldenburg, vlogen zo tweemaal naar Bastogne, waar ze op 24 en 31 december Amerikaanse stellingen markeerden.

De missie van 23 januari 1945 was echter geen onmogelijke taak. In het ruim van hun Junkers met rompcode “Z6+FH”, zaten lichtboeien welke vanop 2000 meter hoogte en twintig kilometer afstand te zien waren. Deze boeien moesten dan de overige bombardementseenheden in staat stellen de trechtermonding te vinden en de eigenlijke mijnen te droppen. Naast deze boeien had de bemanning achttien bommen van vijftig kilogram elk meegekregen. Deze waren bestemd voor het vliegveld Knokke, waarvan de Duitsers wisten dat er Mosquito’s gestationeerd waren.  Maar het zou zo’n vaart niet lopen. De voormalige piloot Peter Schulz schreef in 1992 :

“ We werden door een luchtafweerstelling ten noorden van Breskens beschoten. De Junkers 88 werd haast onbestuurbaar en vloog naar het zuidoosten. We trachtten de boel te redden door diverse reparaties uit te voeren, maar alles was tevergeefs. Er bleef slechts één mogelijkheid open : springen.”

De “Z6+FH” bevond zich nu boven Schoonaarde. De eerste die sprong was Karl-Heinz Oldenburg, gevolgd door de waarnemer Karl-Heinz Struss. Ook voor hem was het zijn eerste “Falschirmabsprung”. We veronderstellen dat beiden in de omgeving van Schoonaarde landden. We komen zo dadelijk terug bij Karl Struss.

Peter Schulz was de laatste die de Junkers verliet. Gaston Keymeulen uit de Babbelaarstraat in Hofstade zag het allemaal gebeuren : "Het was tussen 20u30 en 21u. Vanuit onze achterdeur zag ik een tweemotorig toestel overvliegen. Eén bemanningslid verliet het vliegtuig. Ik kon alles goed gadeslaan want het was een heldere vrieslucht en volle maan.”

 

Enkele huizen verder, nu in nr. 173,  woonde de familie Coppens. Peter Schulz landde op de pannen van het dak. Raymond vertelde ons : "Eerst dachten we dat er een kat op het dak gesprongen was. Even later bleek dat het een parachutist was, die vervolgens in de gracht achter onze schuur gegleden was. Hij had zich een beetje bezeerd. Hij heeft dan een glas melk gekregen en is dan weer vertrokken.”

Buurman Gaston Keymeulen sloeg het allemaal vanop afstand gade :

“Daarna is hij weer de kouter ingetrokken. Daar is hij beginnen seinen.

Even later was de piloot terug, en vroeg hij of hij bij de familie mocht blijven slapen. De vliegenier trok zijn overall uit. Mijn neef stond erbij, en trilde op zijn benen toen hij al die blinkende onderscheidingstekens en die adelaar zag.

Vervolgens klom hij langs buiten op een ladder, en kroop hij op de hooizolder. Ondertussen was er in de buurt een algehele mobilisatie. Iedereen dacht aan een tweede Duitse invasie vanuit de lucht. Jef van Hecke (°27, +) en Kamiel Roels (+) zijn dan naar het lokale hoofdkwartier van de gealieerde legeroverheid (naast de St.-Jozefskerk op het Esplanadeplein) getrokken. Daar zouden ze nog een whisky gedronken hebben.

Even later arriveerden zij met een legervoertuig. De Britten parkeerden het voertuig even verderop, om geen argwaan bij de vliegenier te wekken. Ze klommen op het laddertje en schenen met een zaklamp in de hooizolder. Ze zagen niets, en werden boos. Uiteindelijk kwam iemand van de familie met de parachute als bewijs.

Daarna schoten de Britten enkele malen. Uiteindelijk kroop de Duitser met zijn handen op het hoofd vanonder het hooi. Mocht ge die Duitser ooit eens ontmoeten, doe hem dan de groeten van me.", aldus Gaston in 1994.

Peter Schulz herinnert zich slechts dat hij op een boerderij in “Ofstade, bei Aalst”, gevangen genomen werd. De volgende dag probeerden de buurtbewoners in de Babbelaarsstraat aan de hand van de voetsporen in de sneeuw zijn korte wandeling in de kouter te reconstrueren. De familie Coppens vond hierbij zijn reddingsvest. Deze werd verwerkt tot kousen, en ook het mondstukje en de persluchtfles waren nog jarenlang in hun bezit. Er werd nog geruime tijd gepraat over het voorval. Uiteindelijk had men de conclusie getrokken dat het beter was voor die Duitser dat hij zo gevangen genomen werd en alzo de oorlog overleefd had.

Over zijn krijgsgevangenschap deelde Peter Schulz mee : “De behandeling - nou ja, beter dan in Rusland. Ik verbleef in verscheidene kampen, in Engeland en Schotland. In 1948 mocht ik naar huis. De hele bemanning kwam ongeschonden uit de oorlog. Wat er met mijn bommenwerper gebeurde, weet ik niet. Maar ik hoop van ganser harte dat mijn Ju 88 niet op een woning neerstortte...”

We kunnen Peter Schulz vandaag geruststellen, alhoewel het niet veel scheelde of de Junkers veroorzaakte een ramp. 

Want ondertussen bleef het stuurloze toestel boven het naburige Lede rondcirkelen. Ledenaar Marcel Lemmens zag hoe de machine langzaam hoogte verloor en in een korte duikvlucht naar beneden stuikte. Vanachter de huizen op het gehucht Heiplas lichtte een flits op

Ook Agnes De Backer en haar moeder, wonende op de Wichelse steenweg te Lede, voelden het gebeuren.

"Ik zat mijn huiswerk te maken, terwijl moeder enkele manden appels verzeulde. Een enorme smak deed ons huis daveren, de panelen van de voordeur slingerden de woonkamer in. Ik schreeuwde 'Moe !!' en begon haar te zoeken. Ze lag daar, op enkele blauwe plekken na, ongedeerd. Ze was er echter door geschokt, en had doodsangsten doorstaan."

De Ju 88 “Z6+FH” viel op de 'Heiplas' te Lede, meer bepaald op de eigendom van familie Baetens, die toen er pal naast het huis bewoonde waar zich nu café 'De Kribbe' bevindt. Zoon Frans vertelde :

"De bommenwerper, een Junkers, had zich 70 à 80 meter doorheen het land geploegd, kantelde over zijn vleugel en klapte met z'n neus tegen de grond. Een stuk beplating sloeg zich doorheen de achterkant van ons huis. De munitie begon te branden. De linkermotor lag op vijftien meter van de rest van het toestel, naast de brandende hooimijt. Het linkerwiel was eveneens afgebroken.”

Toch vonden we nog een uitermate gedetailleerd rapport met de beschrijving van de brokstukken van de “Z6+FH”, zoals die er eind januari 1945 op de Heiplas in het rond geslingerd lagen. Het wrak werd immers nauwkeurig onderzocht, want de geallieerden waren niet weinig geïnteresseerd in de technische specificaties van de Junkers Ju 88 S-3. Een geallieerde specialist noteerde :

“Dit toestel werd neergeschoten door luchtafweergeschut. In het achterste gedeelte van de romp vonden we het inslagpunt van een 40mm granaat. Ook op andere plaatsen, vooral in de vleugels, vonden we treffers.

Er werden geen machinegeweren gevonden, aangezien het bovenste gedeelte van de cabine afgeworpen werd door de bemanning bij het verlaten van het vliegtuig. Toch ontdekte men enkele 13mm patronen, wat dan weer verwijst naar het type bewapening bij deze versie van de Ju 88 : één MG 131 in de rugpositie. In het wrak trof men zes bommen van 50kg aan, alsook containers waarin markeerfakkels zaten, waarvan we er tweeëntwintig in de romp vonden, en een container met een inhoud van 500 liter.

De enige bepantsering was de voorgevormde plaat rond de stuurzetel.”

Verder werd in het rapport uitgebreid aandacht besteed aan de anti-ijsafzettingsinstallatie op de vleugels.  Dergelijke rapporten waren ontzettend belangrijk voor de geallieerden. Het kon hen een vrij exact beeld geven van de technische verwezenlijkingen van hun vijand. Maar nog meer informatie konden de gevangengenomen bemanningsleden bieden. Peter Schulz werd kort na zijn landing gevangen genomen. Over de radiotelegrafist, Karl-Heinz Oldenburg, weten we niets, behalve dan dat hij eveneens in geallieerde handen viel. De waarnemer,  Karl-Heinz Struss, herinnerde zich nog vrij goed hoe hij de eerste uren en dagen op Belgische bodem doorbracht :

“Ik landde in open veld. Alles was bedekt met een laag sneeuw. Ik trok mijn al te opvallende insignes van mijn uniform en trok twee dagen doorheen de streek. In een of andere stad kruiste ik een jeep met MP’s, die me salueerden. Ik had mijn overlevingspakket bij me, waarin voedsel zat. Ik hoopte zo de Rijn te bereiken. Maar een tweede jeep hield halt. De soldaten vroegen : “German ?”, waarop ik antwoordde : “Ja !”. Ik werd naar een vliegveld gebracht waar een officier me een kop thee serveerde. Daarna werd ik in een cel gezet. Men had me mijn vliegeniersuurwerk afgenomen. Ik ging klagen, en kreeg het terug. Vandaar werd ik op een vliegtuig richting Londen gezet.”

In Groot-Brittannië werden Duitse bemanningsleden grondig ondervraagd. Het rapport dat na het verhoor van de bemanning van de “Z6+FH” werd opgesteld vonden we in de National Archives te Washington. Het telt maar liefst negen getypte A-4-bladzijden en vervat de details betreffende hun vliegtuig, de Ju 88 S-3 (“De bemanning is erg enthousiast over dit type en bevestigt de volgende specificaties qua snelheid op een hoogte van 2000 meter : ...”), de eenheid (“Kort voor de “Z6+FH” neergehaald werd, ontving de 1ste Staffel drie nieuwe bemanningen, waardoor er twaalf bemanningen waren. De vliegtuigen voor deze nieuwe bemanningen waren echter nog niet gearriveerd”), de activiteiten, de navigatiemiddelen, de elektronische apparatuur, en de bemanningen (ze noemden maar liefst acht bemanningen op, met rang en functie aan boord !). We confronteerden Peter Schulz en Karl-Heinz Struss met de verklaringen die ze vijftig jaar eerder aan de geallieerden aflegden. Beide veteranen waren niet weinig verbaasd, maar Peter Schulz bevestigde de feiten en zei dat hij alles naar waarheid verteld had. Men kan zich afvragen of de bemanning wel haar vaderland trouw gebleven was, maar we willen benadrukken dat vele andere gevangengenomen Duitsers dergelijke erg interessante informatie aan de vijand meedeelden, en dat ook in Duitsland de geallieerde gevangenen niet altijd de lippen stevig op elkaar knepen. We hebben in een vorig hoofdstuk gezien hoe o.m. de Abwehr erg bedreven was in het ondervragen van ondergedoken Amerikaanse vliegeniers. Karl-Heinz Struss vertelde ons hoe hij voor zijn ondervragers door de knieën ging :

“Ik werd naar de Security Service gebracht, waar ik drie weken in een soort hotel verbleef. Het was er erg aangenaam. De ondervragers waren een ingenieur en een legerofficier die met een Duitse gehuwd was. Deze man wist meer over mijn eenheid dan ikzelf ! Hij kende de naam van de Kommandeur enz. Hij vroeg me mijn mening omtrent het verloop van de oorlog. U mag gerust weten dat ik op dat moment, als voormalig lid van de Hitler Jugend, nog rotsvast geloofde in de uiteindelijke overwinning van Duitsland. De officier bood me vervolgens een rondrit per taxi aan doorheen de Londense binnenstad. Tot mijn verbazing bemerkte ik dat er bussen en taxi’s door de straten reden, dat het leven hier zijn normale gang ging. En dit was in schril contrast tot wat de Duitse propaganda me wijsgemaakt had, die verkondigde dat Londen één ruïne was. “Wel, Quex, wat denk je hiervan ?” vroeg de officier me. En op dat moment begon ik te twijfelen aan die uiteindelijke overwinning van Duitsland...”

Na zijn ondervragingen werd Karl-Heinz Struss naar een kamp in Sheffield gestuurd. Hij ging er regelmatig naar het theater en werd in een Britse gastfamilie opgenomen. Het was één van de mooiste periodes van zijn leven. In april 1948 mocht ook hij naar de Heimat. De manier waarop Duitse krijgsgevangenen en Britse families na de oorlog met elkaar omgingen, verdreef heel wat frustraties van de verslagen Duitse soldaten. En het was tevens een klein steentje dat bijdroeg tot de Europese samenwerking waarin we nu leven.

Voor zover we konden nagaan was deze crash het laatste verlies van de Luftwaffe op Belgisch grondgebied.

Datum: 
23/01/1945
Serienr. / Rompcode: 
Organisaties: 
Locatie
Heiplasstraat
Lede
be
Type Locatie: 
Incident
Bronnen: 
De Decker Cynrik & Roba Jean-Louis: '40-'45 boven Schelde, Dender en Durme, De Krijger, Erpe, 1996
Correspondentie met Karl-Heinz Struss, 1995