Heinkel He 111 te Merendree

Heinkel He 111-bommenwerpers van het Kampgeschwader 54 “Totenkopf” werden er op uit gestuurd om het vliegveld Wevelgem uit te schakelen. Boven Vlaanderen werden ze onderschept door Britse Hurricanes.

Oberleutnant Ludwig Heppe kon zijn toestel niet langer in de lucht houden. Hij was gezagvoerder van de machine, maar niet de piloot. De stuurkolom was in handen van Karl Reinhard. Heppe vertelde later :

“De Britse jager draaide naar rechts weg, zodat ik hem met mijn machinegeweer kon beschieten. Ik heb een volledige trommel van 75 kogels op hem afgevuurd en ik denk dat ik hem geraakt heb. Ik kreeg geen tijd om te zien of de jager wel neerstortte, want verschillende Hurricanes beschoten nu mijn vliegtuig.

Vanuit de romp werd geroepen. Ik kroop naar Unteroffizier Willi Reinhard, de marconist, en Gerhard Gebhard, de boordmeccano, en stelde vast dat ze alletwee gewond waren. Ik klauterde weer in de cockpit, zette mijn boordradio aan en hoorde mijn piloot roepen “Vasthouden ! Wij gaan landen !”.

Karl Reinhard zette zijn doorschoten machine bij de Gerolfsweg te Merendree aan de grond. De gezagvoerder en de piloot waren ongedeerd. Ludwig Heppe :

“Nu moest het snel gaan. Piloot Reinhard bouwde een machinegeweer uit en stelde het op aan de rand van het veld. Dan probeerde hij het vliegtuig in brand te steken, zodat het niet in de handen van de vijand zou vallen.

Ik heb de twee gewonden uit het vliegtuig gehaald en ze ongeveer vijftig meter verder naar de gracht gesleept. Omdat het vliegtuig niet wou branden, heb ik in de cockpit met een bijl een olieleiding opengehakt. De plas olie heb ik dan met een brandbom in brand gestoken. Twee keer ben ik nog terug in het langzaam brandende vliegtuig geklommen om EHBO-gerief en thermosflessen te halen.”

De veldwachter van Landegem, Robrecht De Smet, had de Heinkel zien neerkomen en nam – met zijn dienstpistool in de hand – Ludwig Heppe en piloot Karl Reinhard gevangen. Beiden werden door de Rijkswacht naar Zomergem gevoerd. Na een korte gevangenname door de Belgen werden ze overhandigd aan de Britse troepen. Heppe sleet zijn oorlog in krijgsgevangenschap in Canada en was eind 1946 weer een vrij man.

Reeds tijdens de voormiddag van 10 mei 1940 werden er Duitse verkenningsvliegtuigen op pad gestuurd om de Belgische en geallieerde troepenbewegingen, als reactie op de aanvallen in Belgisch Limburg, in kaart te brengen. De aanwezigheid van heel wat toestellen op het West-Vlaamse vliegveld Wevelgem werd als bedreigend beschouwd en daarom werden de Heinkel He 111-bommenwerpers van het Kampgeschwader 54 “Totenkopf” er op uit gestuurd om het vliegveld uit te schakelen.

De III.Gruppe van de Totenkopf lag die middag op de basis Vechta, bij Oldenburg. ’s Ochtends hadden ze al een aanval uitgevoerd op het Franse vliegveld Saint Omer – de Duitsers kwamen er zonder kleerscheuren vanaf. Tijdens de late namiddag werden de bemanningen samengeroepen en kregen ze de instructies voor de raid op Wevelgem. En die zou helemaal anders uitdraaien dan verwacht.

 

De Gruppe was nog eens opgedeeld in drie Staffeln : de 7de , de 8ste  en de 9de, telkens 8 à 9 bommenwerpers van het type Heinkel He 111, met vier man aan boord.

 

Om 18.15 uur steeg de formatie van 29 bommenwerpers op en koos in een rechte route, over Nederland, de richting Vlaanderen. Elke Staffel vloog in drie formaties van telkens drie toestellen. Vooraan de 8.Staffel vloog de Staffelkapitän, Hauptmann Fritz Stadelmeyer. Het dramatische verloop van de aanval zou in zijn handen berusten. In elke Heinkel hingen vier bommen van 250 kilogram, en twintig van 50 kilo. Terwijl de formatie het vliegveld naderde, gaf Stadelmeyer zijn bommenrichter, Oberleutnant Kriegeskotte, het bevel om twee van de vier zware bommen  nog niet af te werpen. Stadelmeyer zou het doelwit nog een tweede keer aanvallen.

Boven Wevelgem gooide de III.Gruppe al haar projectielen naar omlaag, behalve die twee laatste aan boord van Stadelmeyers Heinkel. De 29 bommenwerpers maakten een brede boog voorbij het vliegveld en zetten koers naar huis.

Tot hun verbazing zagen de bemanningen van de 8.Staffel hoe hun leider even daarna weer een bocht maakte naar het doelwit. Stadelmeyer was vast van plan om zijn twee laatste “eieren” af te gooien. De zeven bemanningen die in zijn staart hingen begrepen er niets van. Plichtsbewust volgden ze hun Staffelkapitän.

Tot overmaat van ramp waren in Noord-Frankrijk de Britse Hurricanes gealarmeerd en de snelle jagers zetten de achtervolging in. In Stadelmeyers Staffel heerste intussen totale chaos. Oberleutnant Ludwig Heppe, die links van zijn leider vloog, vertelde later :

“Aangezien wij, de achteropkomende piloten, niets van Stadelmeyers tweede aanval afwisten, werd onze formatie door die onvoorziene manoeuvre ver uit elkaar getrokken. Wij konden elkaar geen wederzijdse dekking meer geven tegen de aanvallende jagers.”[1]

 

Voor de Hurricanes, een enorme groep bestaande uit de 3, 85, 87 en 607 Squadrons, begon een waar schuttersfestijn. Heinkels in formatie waren te duchten tegenstanders, want de ene dekte de andere. Maar Heinkels die alleen vlogen waren makkelijke prooien voor de veel snellere Britse jagers. De Heinkelbemanningen trachtten hun formatie tussen Kortrijk en Gent weer bij elkaar te rapen, maar de Hurricanes hamerden almaar in.  Getroffen Heinkels moesten de gelederen verlaten, en poogden met gewonden aan boord hun eigen weg richting Duitsland te zoeken. Eerst gingen de toestellen die achteraan vlogen er aan. Zo maakte Oberleutnant Volprecht Riedesel Freiherr zu Eisenbach een noodlanding in de Sprietstraat te Ruiselede. Er was één dode aan boord, de drie andere vliegeniers waren gewond.

 

Vervolgens namen de Hurricanes de kop van de formatie onder handen. Ook Oberleutnant Ludwig Heppe kon zijn toestel niet langer in de lucht houden. Hij was gezagvoerder van de machine, maar niet de piloot. De stuurkolom was in handen van Karl Reinhard. Heppe vertelde later :

“De Britse jager draaide naar rechts weg, zodat ik hem met mijn machinegeweer kon beschieten. Ik heb een volledige trommel van 75 kogels op hem afgevuurd en ik denk dat ik hem geraakt heb. Ik kreeg geen tijd om te zien of de jager wel neerstortte, want verschillende Hurricanes beschoten nu mijn vliegtuig.

Vanuit de romp werd geroepen. Ik kroop naar Unteroffizier Willi Reinhard, de marconist, en Gerhard Gebhard, de boordmeccano, en stelde vast dat ze alletwee gewond waren. Ik klauterde weer in de cockpit, zette mijn boordradio aan en hoorde mijn piloot roepen “Vasthouden ! Wij gaan landen !”.

Karl Reinhard zette zijn doorschoten machine bij de Gerolfsweg te Merendree aan de grond. De gezagvoerder en de piloot waren ongedeerd. Ludwig Heppe :

“Nu moest het snel gaan. Piloot Reinhard bouwde een machinegeweer uit en stelde het op aan de rand van het veld. Dan probeerde hij het vliegtuig in brand te steken, zodat het niet in de handen van de vijand zou vallen.

Ik heb de twee gewonden uit het vliegtuig gehaald en ze ongeveer vijftig meter verder naar de gracht gesleept. Omdat het vliegtuig niet wou branden, heb ik in de cockpit met een bijl een olieleiding opengehakt. De plas olie heb ik dan met een brandbom in brand gestoken. Twee keer ben ik nog terug in het langzaam brandende vliegtuig geklommen om EHBO-gerief en thermosflessen te halen.”

De veldwachter van Landegem, Robrecht De Smet, had de Heinkel zien neerkomen en nam – met zijn dienstpistool in de hand – Ludwig Heppe en piloot Karl Reinhard gevangen. Beiden werden door de Rijkswacht naar Zomergem gevoerd. Na een korte gevangenname door de Belgen werden ze overhandigd aan de Britse troepen. Heppe sleet zijn oorlog in krijgsgevangenschap in Canada en was eind 1946 weer een vrij man.

Veldwachter De Smet bekommerde zich om de twee gewonden. Ze smeekten om “Wasser”, en kregen dat ook. Een paar uur later werden ze vanuit de nabijgelegen boerderij van Gentiel Van Heule opgehaald door een Belgische rodekruisauto, die hen naar het hospitaal van Gent bracht. Bij de inname van de stad werden ze weer naar Duitsland gevoerd.

 

In totaal werden zes van de acht Heinkels neergehaald. De leider van de formatie, Fritz Stadelmeyer, werd langs onder achteraan door de Hurricanes beschoten en verloor gestaag hoogte. Omstreeks 19.15 uur maakte zijn machine een noodlanding op de Kampel te Adegem. Jules Van Landschoot, toen achttien jaar, woonde bij de Maldegemse graspiste en zag het allemaal gebeuren.

“We hoorden een vliegtuig aankomen, niet al te hoog. Mijn nicht aanriep alle heiligen, ze vreesde immers dat het op ons zou neerstorten. Het kwam in het Blekkersgat, op een weideland, tot stilstand. Het duurde niet lang of er stond wel honderd man rond. Een van die vliegeniers heeft het vliegtuig nog in brand gestoken.

En om maar te zeggen hoe de mensen in zo’n omstandigheden reageerden : er was een garagist bij die meteen een touw wilde halen om een van de gewonden aan zijn auto te binden en zo naar Adegem te rijden...”[2]

Zo ver zou het niet komen. Het was het Belgische vliegpersoneel  van de IIde Groep, die sinds die ochtend op Maldegem gelegerd waren, niet ontgaan. Ze haalden één dode, twee gewonden en één licht gekwetste uit het wrak. De drie overlevenden werden met een ambulance van de eenheid naar het Militair Hospitaal van Brugge overgebracht. Het lichaam van de overleden Stabsfeldwebel Adolf Huckelmann werd op het kerkhof van Steenbrugge begraven. Zijn graf vinden we vandaag op de Duitse oorlogsbegraafplaats Lommel.[3]  De twee zwaar gewonden, Staffelkapitän Stadelmeyer en Feldwebel Oskar Wolf, lagen op 28 mei nog in het hospitaal en konden na hun herstel hun eenheid weer vervoegen.

De waarnemer, Oberleutnant Felix Kriegeskotte, werd kort na zijn ondervraging naar Lombardzijde gevoerd, en zo kwam ook hij uiteindelijk in Canada als krijgsgevangene terecht.

Eveneens in Canada sleet Ludwig Heppe zijn krijgsgevangenschap, de gezagvoerder van de Heinkel die in Merendree neerkwam.  Pas eind 1946 was hij weer een vrij man. Het gebeuren begon een eigen leven te leiden in het dorp, tot Heppe op 1 juli 1980 er weer stond, en er de hand drukte van de man die hem veertig jaar voorheen arresteerde, Robrecht De Smet. Deze vermaande de veteraan nog eens : “En zie dat het niet meer gebeurt !”.




[1] Zie ook “De Heinkel 111 van Merendree”, door Jan Janssens en Peter Taghon

[2] Interview Jules Van Landschoot, april 2006

[3] Blok 62, graf 208

Veldwachter De Smet bekommerde zich om de twee gewonden. Ze smeekten om “Wasser”, en kregen dat ook. Een paar uur later werden ze vanuit de nabijgelegen boerderij van Gentiel Van Heule opgehaald door een Belgische rodekruisauto, die hen naar het hospitaal van Gent bracht. Bij de inname van de stad werden ze weer naar Duitsland gevoerd.

Datum: 
10/05/1940
Toestel: 
Organisaties: 
Locatie
Gerolfsweg
Merendree
be
Type Locatie: 
Incident
Bronnen: 
De Decker Cynrik: Vleugels boven het Meetjesland, De Eecloonaer, Eeklo, 2008