Bf 109 E-3 3479 te Leuze

Het begon allemaal met het bezoek van BAHA-lid Nicolas Clinaz aan de Heer Victor Dejardin in Leuze (Eghezée). Nicolas wou zijn gastheer enkele vragen stellen over de crash van een Britse bommenwerper in Kemexhe. Tot zijn grote verbazing vertelde Victor in de loop van het gesprek, dat er vlakbij in een weide ook een vliegtuig gecrasht was. Het toestel, een tijdens de eerste meidagen van 1940 neergeschoten Duitse jager, alsook de piloot zouden nog in de grond steken. De Heer Dejardin was zelf geen getuige geweest van de crash. Hij kocht de weide pas in 1949 en dacht eerst, dat het om een bomput ging. Later vertelde een oudere buurman hem, dat daar een vliegtuig in de grond stak. Toestel en piloot werden nooit geborgen. De buurman wist verder nog te vertellen, dat Franse soldaten rondgelopen hadden met een gedeelte van de arm en de hand van de piloot. Volgens een andere getuige zou de arm van de piloot door de Franse soldaten in allerijl begraven zijn tussen twee bomen in een nabij gelegen park. Dit alles gebeurde zonder plichtplegingen, er werd geen merkteken laat staan een kruis geplaatst.

Toen Nicolas me vroeg of ik informatie had over deze crash, moest ik in eerste instantie passen. Ik had geen enkele aanwijzing of melding van een crash te Leuze in mei 1940. Getuigen bevestigen de aanwezigheid van Franse troepen. De achterhoede van de 2 D.L.M. ontruimde Leuze in de loop van 14 mei 1940. Als ik alle feiten samenbracht: een Bf 109 verloren tijdens de periode 10-14 mei 1940, een officier als piloot, die sneuvelde en vermoedelijk vermist bleef, gekoppeld aan de crashlocatie, dan kon het enkel gaan om de sedert 13 mei 1940 in de regio Namen vermiste Lt. Freiherr Adolf von Böselager van de 1./JG 21.

Ik maakte een lijstje met alle in de periode 10 tot 14 mei 1940 boven België gesneuvelde Duitse jachtpiloten, en kwam uit op welgeteld twee. Lt. Adolf von Böselager, die sinds 13 mei 1940 vermist werd na een missie in de regio Leuven-Namen en Ofw. Walter Grimmling van de 1./JG 53, die op 14 mei boven Bouillon neergehaald werd. De crashlocatie van deze laatste kist is bekend, ze ligt kilometers van Leuze en bovendien net over de Franse grens. Andere verliezen zijn er niet, wat mij sterkte in de overtuiging, dat het om Lt. von Böselager ging.

Met deze info in het achterhoofd voerde Dany Say enige tijd later een grondige detectie uit. Deze bevestigde, dat op de door de Heer Dejardin aangewezen plaats weldegelijk een pak metaal in de grond stak. De grondeigenaar had geen bezwaar tegen een eventuele berging en stelde zelfs zijn kraan en kraanman ter beschikking. Het enige probleem was de aanwezigheid van paarden in de weide en de beschikbaarheid van de kraan. De berging werd hierdoor wel enkele keren uitgesteld, maar uiteindelijk liet de Heer Dejardin weten, dat er op 15 september 2002 kon gegraven worden.

Het tijdstip van de berging viel heel slecht, het merendeel van de leden van het BAHAAT-bergingsteam werd op die dag immers verwacht in het Legermuseum, waar onder meer de delen van de B 17 en de neussectie van de B 24 werden voorgesteld. Tot overmaat van ramp werd op dezelfde dag in West-Vlaanderen eveneens een berging georganiseerd. Hierdoor konden slechts een vijftal leden van het BAHAAT als waarnemers aan de berging deelnemen. De eigenlijke organisatie was in handen van Nicolas Clinaz en Yves Empain. Het in der haast samengeroepen bergingsteam was vrij klein en beschikte slechts over een beperkt aantal ervaren mensen. Bovendien hadden niet alle deelnemers de juiste mentaliteit; bergen is historisch onderzoek en geen schattenjacht. Gelukkig was er, in de persoon van Erwin Vanden Broecke, een ervaren rat aanwezig om het geheel in goede banen te leiden.

Ik weet, dat de omstandigheden tegen zaten, maar naar de toekomst toe wil ik toch aandringen op een betere coördinatie, zodanig dat voor een toestel met mogelijk een vermiste piloot aan boord de grote middelen kunnen ingezet worden en het schitterend prospectiewerk van Nicolas Clinaz op een passende wijze kan afgerond worden.

Het bergingsteam verzamelde vanaf 09 uur aan de kerk van Leuze. Rond 9.30 uur ging het in colonne naar de crashlocatie in een weide achter de woning van de Heer Dejardin in de rue de Cortil in Leuze. Zoon Dejardin (kraanman van dienst) was al ter plaatse met zijn Poclain en ook de vermoedelijke krater was al afgebakend.

Na een laatste detectie door Erwin kon het graven beginnen. Na het afgraven van de graszoden werd de inslagkrater duidelijk zichtbaar. De grondeigenaar had hem gevuld met steenpuin en allerlij afval. Dit werd eerst uitgegraven. Daarna tekende zich duidelijk een grijze verkleuring van de bodem af. Vrij snel werden enkel stukjes metaal geborgen, waaronder een profiel. Dit was voor de aanwezige specialisten al voldoende, om te bevestigen dat het om een Bf 109 ging. De hoop, dat het om de Emil van Lt. von Böselager ging groeide.

Na heel wat kleinere stukken aluminium bovengehaald te hebben, stootte de kraan tegen 10 uur op een eerste groot stuk. Het bleek een landingspoot te zijn. Wat direct opviel was de vrijwel perfecte staat van de geborgen stukken. De meeste onderdelen vertoonden wel opvallende brandsporen. Het bergen zelf verliep vrij moeizaam, aangezien het toestel volledig samen geplooid was tot één grote massa verwrongen metaal. Op aangeven van Erwin werd daarop links en rechts van het wrak gegraven in een poging dit zo vrij te maken.

Eenmaal dit gebeurt was, kon begonnen worden met het loswrikken van de metaalmassa. Er werd af en toe ook met de hand gegraven en zo werden vrij snel de hendel van de parachute en een eerste stuk bot geborgen. Men ging er vanuit de piloot gevonden te hebben, maar na grondige inspectie van de krater bleek het loos alarm. De kraan wrikte weer wat metaal los, wat dan geborgen werd. Zo ging het bergen door tot tegen de middag. Daarbij werden de drie propellerbladen, de pitch, claxon, radio, de nog vrij intacte parachute en heel wat cockpitmateriaal waaronder metertjes blootgelegd. Slechts heel af en toe werd wat bot gevonden. Het bleek telkenmale om een geïsoleerd stuk te gaan, wat de bergers tot het besluit bracht dat de piloot bij de crash volledig verpletterd en uiteengerafeld was. Op een bepaald moment werd zelfs een rib gevonden in een verwrongen stuk aluminiumplaat. Toch bleef de hoop nog meer stoffelijke resten te vinden bestaan.

Tegen 13.00 uur had de kraan haar maximumdiepte bereikt. Er stak nog heel wat in de grond, waaronder naar alle waarschijnlijkheid ook de stoffelijke resten van de piloot en de motor. Terwijl de kraanman naar huis ging om te eten werd overleg gepleegd. Drie mogelijkheden dienden zich aan: een grotere kraan laten aanrukken; de put dichten en later verder werken; of de kraanman vragen zijn kraan in te graven om zo nog een of twee meter dieper te kunnen graven. De meningen waren verdeeld, maar uiteindelijk opteerden de organisatoren Nicolas Clinaz en Yves Empain, voor de laatste optie.

Rond 14 uur was de zoon Dejardin terug. Hij ging akkoord zich in te graven en begon op aangeven van Erwin hij een terras uit te scheppen. Van daarop kon hij enige tijd later het bergen verder zetten. De manoeuvreerruimte van zijn kraan werd daardoor wel sterk beperkt. Hierdoor moest veelal op het wrak zelf gegraven worden, een praktijk die zich in het verleden als nefast bewezen heeft . 

Dit belette niet, dat de stukken van het toestel maar boven bleven komen. Ook de holster met het pistool van de piloot, een Walther PPK, werd gevonden. Verder waren er enkele schitterende zuurstof- en persluchtflessen, alsook de boordbewapening van de Emil. Prijsbeest was toch wel de intacte stick. Ook werden tal van onderdelen gevonden met daarop plaatjes met Werknummer en identificatiegegevens.

Intussen begon er water in de kuil te lopen. De kraan had opnieuw ongeveer haar maximum diepgang bereikt. De beperkte manoeuvreerruimte en de te kleine kuil maakten het bergen er niet gemakkelijker op. De kuil begon bovendien in te vallen en het werd te gevaarlijk om nog in de krater af te dalen. De onderste lagen werden dan maar met de kraan uitgeschept en opengespreid. Gelukkig verliep de inslagkrater niet langer loodrecht naar beneden, maar vrij schuin, waardoor er uiteindelijk minder diep moest gegraven worden dan aanvankelijk gevreesd. Op deze manier kon na heel wat wrik- en trekwerk toch nog het volledige wrak, waaronder ook de schitterend bewaard gebleven motor, een DB 601, geborgen worden. Daarna wachtte het bergingsteam nog de zware klus de uitgeschepte kleimassa te doorzoeken. Dit bleek een heel tijdrovende aangelegenheid, die echter regelmatig beloond werd met interessante vondsten.

Ook werden nog talrijke botten van de piloot gevonden. Toch ontbraken grote delen van het skelet, ze zijn naar alle waarschijnlijkheid nog tijdens de meidagen, door Franse troepen ergens in de buurt begraven. De Erkennungsmarke (dogtag) van de piloot werd evenmin gevonden en dit zette bij de meeste deelnemers toch wel een domper op de vreugde. Wat het vliegtuig betreft, was dit een bijzonder succesvolle berging geworden, waarbij een schat aan schitterende onderdelen van een vroege Bf 109 geborgen werden. Het ultieme doel de berging, identificatie van de piloot, leek echter niet gerealiseerd te worden. Er werd nog tot 20.03 uur gezocht in de uitgegraven klei, maar van de Erkennungsmarke bleek geen spoor te bekennen.

Het vinden van deze Erkennungsmarke was nochtans van kapitaal belang voor de identificatie van toestel en piloot. Immers, in mei 1940 vermelden de Verlustmeldungen van de Luftwaffe nog geen Werknummer van het toestel, waardoor de op de onderdelen gevonden Werknummer, niet te linken zijn aan een bepaalde eenheid of piloot.

Wat wel gevonden werd, waren een aantal zaken, die ons toelieten met vrij grote zekerheid te stellen, dat de piloot een Duitse officier was. Ik denk daarbij zijn officiersgordel, wat geweven zilverdraad van de epauletten van een officier, de kwaliteit van de stof van de uniformresten en het pistool. Dit alles bevestigde, dat het weldegelijk Lt. von Böselager was, die daar aan zijn einde kwam. Een echt bewijs ontbrak echter nog.

Toen het tegen de avond duidelijk werd, dat alle uitgegraven klei onmogelijk onderzocht kon worden voor het invallen van de duisternis, werd overleg gepleegd met de Heer Dejardin. Deze was akkoord om de krater voorlopig open te laten, waardoor ook de volgende dagen nog verder kon gezocht worden.

Ruim twee dagen waren Nicolas en Yves nog in de weer met het uitzoeken, sorteren en opruimen. Daarbij werden nog enkele interessante stukken gevonden, waaronder ook een plaatje met de Werknummer van het toestel, 3479. De hoop de Erkennungsmarke nog te vinden was al grotendeels opgegeven, toen Yves bij het opruimen van wat klei toevallig een ovaal plaatje vond. Het was de Erkennungsmarke. Ze bevatte heel duidelijk de inscriptie 1./JG 21, Nr. 5, wat de laatste twijfel wegnam. De sedert 13 mei 1940 vermiste Lt. Adolf Freiherr von Böselager was eindelijk gevonden.

Daarop werd de familie van het slachtoffer opgespoord en op de hoogte gebracht. Met enig geluk slaagde ik er in Freiherr Maximilian von Böselager, de halfbroer van de vermiste, te contacteren. Hij vertelde me, dat de familie von Böselager het zwaar te verduren had tijdens de oorlog. Zo sneuvelden de twee broers van Adolf aan het front, zijn zuster kwam om als verpleegster. Om de opvolging te verzekeren hertrouwde Adolf’s vader. Zo kwam Maximilian ter wereld omdat zijn drie halfbroers gesneuveld waren. Mede hierdoor waren de gebeurtenissen voor hem toch wel bijzonder emotioneel geladen.

Op 10 oktober 2002 bezocht Maximilian samen twee neven van Adolf en hun echtgenotes de crashlocatie te Leuze. Het gezelschap werd ter plaatse opgevangen door een kleine delegatie. Ze kregen een rondleiding in het domein van de Heer Dejardin, waarbij ook uitgebreid uitleg verschaft werd bij de geborgen resten vliegtuig. Enkele typische onderdelen van het toestel werden hen als souvenir overhandigd. Allen waren duidelijk onder de indruk. De familie von Böselager hoopt Adolf nu te repatriëren en hem bij te zetten in het familiegraf in de kapel van hun kasteel te Peppenhoven, waar ook zijn vader en twee broers hun laatste rustplaats kregen.

Laten we nu eens terugkeren naar de meidagen van 1940 in een poging gebeurtenissen te Leuze te reconstrueren.

Van in de vroege morgen van 13 mei 1940 raakte het Franse Corps de Cavalerie van Gen. Prioux (2. en 3. D.L.M.) in Haspengouwen slaags met de oprukkende pantsers van het Duitse XVI. Panzerkorps van Gen. Hoepner (3. , 4. Pz. Division en 20. Inf. Division). In en om Leuze betrokken soldaten van de 2. D.L.M. stellingen. Ten oosten van Leuze kwam intussen het tot zware gevechten, waarbij de Franse troepen onophoudend door Stuka’s gebombardeerd werden. De Franse cavalerie werd overal teruggedrongen. Tegen de avond van 13 mei slaagden de Fransen er, na tal van tegenaanvallen,  in het gevecht af te breken en zich terug te plooien op het gebied ten westen van Perwez.

Om de opmars van de Duitse pantsercolonnes te steunen zette de Luftwaffe de ganse dag duikbommenwerpers van het StG 77 en grondaanvalsvliegtuigen van de II.(Schl.)/LG 2 in tegen Franse troepenconcentraties. Het JG 27 stond in voor de luchtdekking en stuurde van in de vroege morgen en op regelmatige tijdsstippen één of meer Staffeln Bf 109 naar de regio Diest-Leuven-Halle-Bergen-Charleroi-Namen-Luik. Tijdens de prille morgen van 13 mei kwam het daarbij tweemaal tot een treffen met geallieerde toestellen. Tijdens een eerste confrontatie namen 2 Staffeln van de I./JG 1 het op tegen een formatie Hurricanes van het 607 Sqn. Omstreeks uur claimde Hptm. Wilhelm Balthasar nabij Jodoigne een Hurricane. Het was de P2616 van Sgt. Ken Townsend, die neerstortte in Lens-St-Servais.

Omstreeks 06.20 uur startte de I./JG 21 in Gladbach met de opdracht bommenwerpers te begeleiden naar de regio Leuven-Namen. Daarbij kwam het snel tot een treffen met Franse jagers, die de Duitse piloten terecht als Moranes identificiëerden. Hun tegenstreven behoorden tot de GC III/3 en GC II/6. Over het verloop van het luchtduel dat volgde, geven de Duitse bronnen geen bijzonderheden. Vaststaat evenwel dat drie piloten tijdens het luchtgevecht ten oosten Leuven een overwinning claimden : Oblt. Günther Scholz (06.40 uur, Morane), Fw. Karl Frenzel-Beyme (06.48 uur, Morane) en Uffz. Max Clerico (06.50 uur, Morane). Tegen 07.30 uur landden de Emils van de I./JG 21 terug in Gladbach. Lt. Frhr. Adolf von Böselager liet op zich wachten. Het was onduidelijk wat hem overkomen was en de piloot werd uiteindelijk vermist gemeld.

De Franse bronnen zijn gedetailleerder. Ze geven een duidelijk beeld van het neerhalen van Lt. von Böselager en verklaren zelfs de bij de berging aangetroffen brandsporen.

Reeds tijdens de vroege morgen stuurde de 6de escadrille van de Groupe de Chasse III/3 haar Moranes naar de regio Tienen – Namen. Hun opdracht: er luchtdekking verlenen aan de Franse grondtroepen. Daarbij kon gerekend worden op de steun van de GC II/6. Tussen 5.30 uur 6.45 uur maakte volgende drieledige formatie de dienst uit in de regio Namen: Patrouille-guide (GC III/3) Adjt. Marias, Lt. de Chezelles en Sgt Hurtin; première patrouille d’accompagnement (GC III/3) Capt. Duval, Adjt-chef Leblanc en O/Lt. Mine ; deuxième patrouille d’accompagnement (GC II/6) Adjt. Leniaud, Lt. Vie en Sgt Devin.

Van bij haar aankomst in deze sector viel de patrouille guide een Hs 126 aan. Nog voor de twee overige patrouilles zich in het gevecht konden mengen, werden deze overvallen door een vijftiental Bf 109. De patrouille van de GC II./6 hergroepeerde zich en ging in de tegenaanval. Daarbij plaatsten Adjt. Leniaud en Sgt. Devin enkele rake treffers op een Bf 109. Het toestel vatte vrijwel onmiddellijk vuur en sloeg te pletter in een weide. Hun slachtoffer was ongetwijfeld de Emil van Lt. von Böselager. Ze krijgen elk een halve victoire sûre toebedeeld. Een tweede Bf 109, welke Adjt. Leniaud achtervolgde, werd werkzaam beschoten door Lt. Vie. Zijn victoire probable kan op basis van de Duitse verliezen niet bevestigd worden.

De twee overige patrouilles werden door de aanval van de Messerschmitts uiteengeslagen en incasseerden daarbij rake klappen. De toestellen van  Adjt-chef Leblanc en Adjt. Marias liepen ernstige averij op en moesten een noodlanding maken in de regio Namen. O/Lt. Mine werd eveneens geraakt en zette zijn zwaar beschadigde kist in Valenciennes aan de grond. De drie Duitse claims werden dus terecht gehomologeerd. 

De overige Moranes bleven het luchtruim verdedigen. Daarbij kwam het opnieuw tot een treffen met de Emils van de I./JG 21. Verdere verliezen bleven echter uit.

Over de piloot van de Bf 109 zijn bitter weinig gegevens beschikbaar. Uit de Verlustmeldung van de WASt in Berlijn blijkt dat Lt. Freiherr Adolf von Böselager op 24 juli 1917 in Peppenhoven geboren werd. Frhr. Von Böselager deed tot kort voor de veldtocht dienst bij de Jagdflieger Schüle 1. Bij het uitbreken van de vijandelijkheden in het Westen vroeg hij zijn overplaatsing naar het front. Tijd voor afscheid van de familie was er niet. Of toch? Op een dag draaide een jachtvliegtuig enkele rondjes boven het kasteel, de zuster van Adolf bemerkte het en bleef overtuigd dat het haar broer was, die zijn naasten kwam groeten. Het zou het laatste zijn wat de familie van Adolf zou vernemen.

Tijdens de meidagen vloog Lt. Adolf von Böselager op vrijwillige basis missies voor de 1./JG 21. De kroniek van het JG 27 heeft het over een “Gast”. Op 12 mei 1940 behaalde Lt. von Böselager nabij Brussel zijn eerste en vermoedelijk enige luchtoverwinning (10.05 uur, een Hurricane). Een onervaren piloot kan het dus zeker niet geweest zijn.

Op 13 mei startte Lt. von Böselager rond 6.20 uur in Gladbach voor wat zijn laatste vlucht zou worden. In augustus 1941 ondernam de Duitse bezetter nog een ernstige poging om een twaalftal vermisten vliegeniers terug te vinden. Eerste op de lijst was Lt. von Böselager. Alle gezochte vliegeniers werden gevonden, behalve Lt. von Böselager. Jaren gingen voorbij en uiteindelijk werd de vermiste piloot in 1953 gerechtelijk dood verklaart.

 

Datum: 
13/05/1940
Serienr. / Rompcode: 
Locatie
Rue de Cortil Wodon
Eghezée
be
Type Locatie: 
Incident
Bronnen: 
Taghon Peter: Berging van een Bf 109 E-3 van de 1./JG 21 te Leuze in: Contact
Peter D. Cornwell: The Battle of France then & now. After the Battle