Messerschmitt Bf 109 WNr.160683 te Gottem

In december 1948 begon men op de Westerbegraafplaats met het openmaken van de graven van de Duitse gesneuvelden, van zowel de Eerste als de Tweede Wereldoorlog . Het was de bedoeling om hun stoffelijke resten over te brengen op Duitse oorlogsbegraafplaatsen. De meeste Duitsers die in ‘14-’18 stierven, werden naar Vladslo gebracht. De doden van de Tweede Wereldoorlog zouden als eindbestemming het Limburgse Lommel kennen. Het team dat zich met dit triest werk bezighield, werd die winterdagen wel met een bijzonder probleem geconfronteerd. Het graf van Leutnant Paul Hönle, een man die er in januari 1944 begraven werd, leek wel leeg. Dit werd een pijnlijke zaak, want voor de getroffen familie was het een enorme domper dat na vier jaar zou blijken dat hun geliefde toch geen graf had. Pas zestig jaar na de feiten kon dit mysterie van de Westerbegraafplaats ontrafeld worden.

Op 24 januari 1944 trok de winterlucht heel even open. De Amerikaanse 8ste luchtmacht verzamelde maar liefst 857 Vliegende Forten en Liberators voor een grootscheepse raid op de vliegtuigindustrie in Frankfurt. Nog eens 678 Amerikaanse jagers, van het type Lightning, Thunderbolt en Mustang zouden in de escorte tot boven België voorzien. De Luftwaffe-radars hadden de enorme strijdmacht opgemerkt en meteen snelden in België, Nederland, Frankrijk en Duitsland haast alle beschikbare jachtpiloten naar hun toestellen - de meesten zetten meteen koers naar het Vlaamse luchtruim.

Maar naarmate de Amerikaanse luchtarmada boven het Kanaal opgebouwd werd, verslechterde het weer - achthonderd luchtreuzen maakten rechtsomkeer naar hun basis. De missie was "aborted".

Maar de Amerikaanse jagers, die sneller vlogen dan de bombers, bevonden zich reeds boven Vlaanderen, tevergeefs wachtend op hun "Grote Vrienden". Dit zorgde voor een uitzonderlijke situatie - toen de Luftwaffejagers arriveerden, hadden ze geen escortewerk om handen en het enige wat hen te doen stond, was de "Bandits" te lijf te gaan. Het resultaat was een nooit geziene melêe van wervelende jagers, vanop de grond bekeken door talloze mensen. De lucht boven onze streken was immers nog open. 

Boven het dorpje Gottem, bij Deinze, dook een jager met gierend geraas naar het oppervlak, om met een doffe plof in de drassige weide te pletter te slaan. Het perceel lag vlak achter de hoeve die bewoond werd door de familie Zutterman. Dochter Lea ging meteen naar buiten, maar zag slechts een diepe krater, op enkele meters van de Mandelbeek die zich door de groene weiden slingert.

Het gezin had van het open weer gebruik gemaakt om de was op te hangen, maar deze was nu besmeurd met modder die tientallen meter in het rond gespat was.

Eveneens in het rond geslingerd waren de stukken van het vliegtuig. Het Bergungskommando van Sint-Denijs-Westrem was snel ter plaatse en had het even moeilijk met het vastellen van de identiteit van het toestel : Duits of geallieerd ? Een wiel dat verderop lag, gaf uitsluitsel : het ging hier over een Duitse machine, en de piloot had het niet overleefd.

Vooral het stoffelijk overschot was de voornaamste bekom-mernisvan de Bergungstruppe. Met man en macht werd in de omliggende weiden gespeurd naar resten van piloot en vliegtuig, in de hoop zo de definitieve identiteit te bepalen van de ongelukkige. Aan de stukken kon men zien dat het een Messerschmitt Bf 109 betrof - een toestel dat boven onze regio minder gebruikt werd - de in België gestationeerde eenheden vlogen meer met de Focke-Wulf 190. Van de piloot werden maar zeer schamele resten gevonden : een deel van de hoofdhuid, en het polshorloge. De wijzers wezen 11.28 aan - de tijd stond er stil.

Leutnant Paul Hönle

Keren we terug naar de uren voor 11.28 uur, die 24ste januari. De basis München-Gladbach was de thuishaven van de I.Gruppe van het Jagdgeschwader 3 "Udet", een eenheid die instond voor de verdediging van het Roergebied. Leutnant Paul Hönle vloog al geruime tijd in de 1ste Staffel. De jongeman, geboren op 30 maart 1922 in Härting, Regensburg, had die dag ook Sitzbereitschaft. Aan het Gymnasium had hij zijn Abitur behaald, vooraleer een officierenloopbaan aan te vatten. Zijn oudere broer Alois streed aan het Oostfront, maar had geen amibities om officier te worden. Als ze al eens allebei verlof hadden, discussieerden ze wel eens over de oorlog. Officier Paul was zeer plichtsbewust, Alois had het wat moeilijker met de strenge tucht en discipline. Beiden kregen hun part van de oorlogsverschrikking.

De voortdurende missies en verliezen wogen zwaar op de jonge piloot Paul. Hij hield een zeer persoonlijk dagboek bij. Als hij zijn emoties niet onder woorden kon brengen, haalde hij een citaat van "zijn" Goethe aan. Nog kort voor de fatale 24ste januari pende hij neer :

"wie zijn brood met tranen gegeten heeft".

Hoe voorspellend waren zijn woorden.

Toen hij zich omstreeks 10.30 uur in zijn "Witte 10" vastgespte, een Messerschmitt 109 G-6 met serienummer 160683, wist hij dat de missie uitzonderlijk was. Samen met achthonderd andere jagers begaf hij zich westwaarts, boven hem onbekend terrein.  Honderden Amerikaanse jagers wachtten voorbij Gent op de Duitse formaties.

De gevechten volgden elkaar op rond Gent, en hier waren het de Amerikanen die de overhand haalden. De I.Gruppe verloor drie machines. Twee vliegeniers konden zich met hun valscherm redden.    

De Udetpiloten dolven het onderspit tegenover de Amerikanen van de 356 Fighter Group. De Lieutenants Milton F. Erickson en Raymond H. Gansberg, allebei toebehorend aan het 361 Squadron van de voornoemde Group, beten zich vast in de staart van wat ze identificeerden als een "Focke Wulf", een machine die naar hun zeggen tussen Brugge en Gent, om 11.30 Britse tijd, in de diepte beneden hen stortte. Het was een overwinning die ze moesten delen en ze kregen dus elk een "halve" toegewezen.

Dit bracht het totaal aan verliezen voor de I.Gruppe op drie. Toen de twee Dutise vliegeniers die gesprongen waren, zich 's avonds rapporteerden, wist men wie in de derde Messerschmitt van Gottem zat : Leutnant Paul Hönle.

Het Bergungskommando deed alles om de stoffelijke resten te bergen.  Maar de technische mogelijkheden waren beperkt. Met een katrol aan een grote driepikkel trachtte men de stukken die in de modder staken omhoog te trekken. Maar de grond was zo week dat de poten in de grond zakten. Er werd in het ijskoude water getast naar stukken - de krater was volgelopen en slibde nu snel weer dicht. Na dagenlang vruchteloos ploeteren vertrok de Duitse ploeg weer.

Dochter Lea Zutterman, 19 jaar oud, en herinnerde zich in 2004 dat er een meewarige oudere man uit Opper Silezië bij was - voor hem had de oorlog lang genoeg geduurd. De Duitse wacht werd afgelost door leden van een Vlaamse eenheid.

Wat van Paul Hönle gevonden was, kreeg een graf op de Gentse Westerbegraafplaats. De familie in Regensburg kreeg de droevige tijding :

“Geachte heer Hönle,

Als Staffelführer van uw zoon, Leutnant Paul Hönle, is het mijn droevige plicht U op de hoogte te brengen van de heldendood van uw zoon.

Op 24 januari ging onze Gruppe in alarmstart over om vijandelijke bommenwerperformaties te bestrijden. Daar ik ziek was, werd op deze dag de Schwarm geleid door Leutnant Schluter, een persoonlijke vriend van uw zoon. Hij vloog als zijn Rottenflieger.

Boven Noord-België nam de Staffel het op tegen de Amerikaanse jagers. Daarbij raakten zij verwikkeld in een heftig gevccht, waarbij uw zoon neergeschoten werd. Zijn stoffelijke resten werden uit  het wrak geborgen, in de nabijheid van Gent, bij het dorp Gottem, en nadien naar Gent gebracht.”

De details bleven hen gespaard, behalve dan dat hun zoon op de Westerbegraafplaats een laatste rustplaats gekregen had. Even later bracht de post een enveloppe met de herinneringen aan Paul : zijn vliegbrevet, zijn dagboek.

"Wie zijn brood met tranen eet."

Alois overleefde als veteraan van het Oostfront de oorlog. De Duitse graven op de Westerbegraafplaats werden gerepatrieerd naar Lommel. Alleen, van zijn broer Pauls schamele resten werd niets teruggevonden. Zo belandde hij toch nog op de lijst met vermisten. Voor de familie Hönle was het opnieuw een emotionele klap. Er zou toch geen plaats meer zijn om afscheid te nemen. Vader en moeder Hönle stierven, broer Aloïs bouwde een  succesvolle journalistieke carrière op. De enige herinneringen aan Paul waren enkele foto's  en zijn dagboek.  

Al die jaren bleef de familie Zuttermann met een onwennig gevoel achter. De krater was nog goed zichtbaar, vulde zich met water en vormde een gevaar voor de koeien die op de al drassige weide graasden. De put dempen was niet eenvoudig. Vader Zuttermann weigerde die te vullen met afval of steengruis. Daar zat immers nog een mens begraven, dacht hij, en hoewel niemand er naar omkeek, bleef het in de familie haar gedachten.

Vooral toen luchtvaartenthousiast Erwin Vanden Broecke begin jaren ’90 aanbelde. Hij had het verhaal van de verdwenen piloot gehoord van zijn vader, die van Gottem afkomstig is. Het was niet makkelijk de site weer precies te detecteren, vooral omdat de weide sindsdien nogmaals doorploegd was. Door de streek was immers inmiddels een gaspijplijn getrokken, en dat hield enkele risico's in. Van een berging kon voorlopig geen sprake zijn.

Het verhaal van het verdwenen vliegtuig begon een eigen leven te leiden. Nog andere amateurs toonden belangstelling voor het voorval. Op aandringen van Erwin trachtten we de identiteit vast te stellen, want die was tot dan toe bij ons onbekend. Door deductie kwamen we tot dezelfde vaststelling als de Luftwaffe een halve eeuw voordien, behalve dan dat deze bronnen het enkel hadden over "bei Gent". Definitief uitsluitsel was er dus nog niet.

Uiteindelijk kwamen we in contact met de familie Hönle, en meteen drong Alois Hönle via de Duitse Volksbond aan om de berging van zijn broer te verwezenlijken. Hiervoor werd het Archaeology Team van de Belgian Aviation History Association ingeschakeld, BAHAAT had in het verleden reeds bewezen dat het dergelijke projecten – het bergen van vliegtuigwrakken uit een ver verleden – goed aankon. In oktober 2004 toog men aan het werk.

Het duurde wel even vooraleer de exacte spot gevonden werd. De detecties wezen uit dat het wrak ontzettend diep zou zitten. Alle aanwezige getuigen beweerden dat het toestel uit één bepaalde richting kwam, en wel onder een erg lage hoek. Dat kon betekenen dat de Messerschmitt nog een traject in de bodem zou afgelegd hebben. Wij zouden dit traject moeten kunnen reconstrueren, om zo bij het wrak en de cockpitsectie te komen.

Het eerste fragment dat op een diepte van anderhalve meter gevonden werd, was het druppelvormige gewicht dat ooit onder de vleugel gemonteerd was. Het was niet erg bemoedigend, want dat betekende dat we waarschijnlijk nog vele meters verwijderd waren van wat we zochten, en de kuil was al vrij groot. Door de onmiddellijke nabijheid van de Mandelbeek zou de ondergrond almaar drassiger worden. Van grondwater bleven we gespaard, maar de bodemstructuur veranderde naar “kwelm”, een modderbrij waarin nauwelijks gewerkt kon worden.

Enkele meter verderop, en dieper, werd een kanon gevonden. De lijn tussen het gevonden gewicht en het kanon, deden een totaal andere aanvliegrichting vermoeden. Maar anderzijds werd het ons ook duidelijk dat het Bergungskommando in 1944 redelijk diep geraakt was en in de zoektocht naar de piloot heel wat fragmenten van het vliegtuig bovengehaald had.

Op een diepte van vier à vijf meter was voorzichtig graven niet meer mogelijk. De voorziene kraan zakte aan de rand van de kuil weg in de modder. Er werd een tweede, nog zwaardere graafmachine ingeschakeld die haar plaats innam. De eerste machine ging buiten de kuil staan, en werd met een ketting vastgemaakt aan de nieuwe kraan. Met behulp van een sorteerklem zou deze dan in de modderbrij grijpen en alle stukken bovenhalen. Het was een onorthodoxe methode, maar een die de instemming had van de bevoegde partijen. Alle stukken zouden van de site weggevoerd worden en in alle rust gesorteerd en onderzocht worden.

Er wachtten ons nog vele dagen van spoelen en zeven opdat alle stoffelijke resten gevonden waren. Deze werden dan overgedragen aan de bevoegde instanties. Het ministerie van Defensie zorgde ervoor dat Paul Hönle bij de heer Horst Howe terechtkwam, de regio-verantwoordelijke voor de Duitse gravendienst.

Donderdag 7 april 2005, 61 jaar naar zijn overlijden, kreeg Paul Hönle op Lommel zijn rustplaats. De plechtigheid werd ingeleid door een eucharistieviering, voorgeleid door een vriend van de familie Hönle. De piloot zijn nichtje assisteerde hem. Ook deze dag werd een beklijvende gebeurtenis, vooral toen Duitse soldaten de kist in de groeve lieten zakken.

BAHAAT zorgde ervoor dat de Daimler-Benz-motor, alsook enkele andere attributen, tentoongesteld werden bij de enorme begraafplaats. Nog voor ze vertrokken, kregen Paul Hönle’s neef en zijn dochter een zuurstoffles overhandigd.

En de overwinnaars van het luchtgevecht ? We weten enkel dat Raymond Gansberg uiteindelijk hetzelfde lot deelde als Paul Hönle : hij sneuvelde op 5 december 1944 en ligt begraven op het Ardennes Cemetery.

Datum: 
24/01/1944
Serienr. / Rompcode: 
Locatie
Grammenestraat
Gottem
be
Type Locatie: 
Incident